Rechter-commissaris moet optreden bij beoordeling van OVC-opnames op aanwezigheid van verschoningsgerechtigde informatie
/Rechtbank Rotterdam 6 november 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:13651
De rechtbank Rotterdam oordeelt dat de rechter-commissaris betrokken moet worden bij de beoordeling van OVC-opnames op aanwezigheid van verschoningsgerechtigde informatie. Klager, een rechtspersoon verdacht van sanctieschending, vraagt om rechterlijke filtering van opnames die mogelijk vertrouwelijke gesprekken bevatten. De rechter-commissaris wijst dit verzoek af, omdat het zou gaan om technisch opgenomen gesprekken. Het Openbaar Ministerie filtert de gesprekken daarop zelf, met inzet van een geheimhoudersofficier. De rechtbank verklaart het bezwaar van klager gegrond, verwijst naar de Hoge Raad en draagt de rechter-commissaris alsnog op de filtering uit te voeren. Zo wordt het verschoningsrecht afdoende gewaarborgd.
Context van de zaak
In deze zaak staat de vraag centraal of de rechter-commissaris betrokken moet worden bij de beoordeling en filtering van opgenomen vertrouwelijke communicatie tussen een verdachte en zijn advocaat.
Klager betreft een rechtspersoon, gevestigd in Nederland, die wordt verdacht van betrokkenheid bij schending van de tegen Rusland ingestelde sanctiemaatregelen. Het onderzoek van het Openbaar Ministerie richt zich onder meer op transacties en contacten die mogelijk in strijd zijn met deze sancties.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft het Openbaar Ministerie gebruikgemaakt van een bijzondere opsporingsbevoegdheid: het opnemen van vertrouwelijke communicatie met behulp van technische apparatuur (OVC). Deze apparatuur is geïnstalleerd in het bedrijfspand van klager. Gedurende de periode van 11 februari tot en met 11 maart 2025 zijn daar gesprekken opgenomen. Pas later blijkt dat onder deze opnames ook gesprekken vallen met geheimhouders, oftewel advocaten die de klager bijstaan.
Op 15 april 2025 verzoekt klager per e-mail het Openbaar Ministerie om dit OVC-materiaal in handen te stellen van de rechter-commissaris. Volgens klager is dit noodzakelijk om het verschoningsrecht, zoals bedoeld in artikel 218 Sv, afdoende te kunnen waarborgen. Het verzoek kwalificeert als een verzoek tot het verrichten van onderzoekshandelingen in de zin van artikel 182 Sv. Klager wenst dat de rechter-commissaris het materiaal beoordeelt op de aanwezigheid van verschoningsgerechtigde informatie en, zo nodig, deze gegevens filtert of laat filteren.
Het Openbaar Ministerie besluit echter om dit verzoek niet te honoreren. In plaats daarvan neemt het zelf maatregelen: het stelt een geheimhoudersofficier aan die, in samenwerking met een opsporingsambtenaar die niet bij het onderzoek is betrokken, het materiaal beoordeelt en filtert. Deze procedure vindt plaats zonder enige betrokkenheid of controle door de rechter-commissaris. Op 10 juni 2025 wijst de rechter-commissaris het verzoek van klager formeel af, met de redenering dat zijn tussenkomst niet vereist is omdat het niet gaat om gevorderde gegevens van een communicatiedienst, maar om opnames verkregen met technische middelen.
Klager is het hier niet mee eens en dient op 24 juni 2025 een bezwaarschrift in bij de rechtbank Rotterdam. Hij stelt dat het Openbaar Ministerie ten onrechte zelfstandig optreedt zonder rechterlijke toetsing, wat leidt tot een fundamentele aantasting van het verschoningsrecht. Volgens klager is het immers niet mogelijk om te bepalen of bepaalde informatie onder het verschoningsrecht valt, zonder die informatie eerst te beluisteren. En dat beluisteren, zo stelt hij, kan uitsluitend plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van een rechter-commissaris.
Op 16 oktober 2025 behandelt de meervoudige raadkamer het bezwaar. Tijdens die behandeling worden beide partijen gehoord: de raadslieden van klager en de officieren van justitie. De rechtbank komt uiteindelijk tot een ander oordeel dan de rechter-commissaris.
Verdenking
Klager wordt aangemerkt als verdachte van – kort gezegd – schending van internationale sanctiewetgeving, specifiek die welke tegen Rusland is ingesteld. Over de inhoud van de mogelijke strafbare feiten doet deze beschikking geen uitspraken, omdat de procedure zich toespitst op de rechtmatigheid van de werkwijze bij de verwerking van OVC-opnames.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens het Openbaar Ministerie is er geen aanleiding om de rechter-commissaris bij de filtering van het OVC-materiaal te betrekken. Het stelt dat er een duidelijk wettelijk kader bestaat – artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering en artikel 4 van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken – en dat dit correct is nageleefd. Nadat het onderzoeksteam op 17 februari 2025 stuit op vertrouwelijke communicatie, zou het beluisteren direct zijn gestaakt. Vervolgens is een geheimhoudersofficier aangesteld die, samen met een niet-betrokken opsporingsambtenaar, het materiaal heeft gefilterd.
De officier van justitie meent dat deze handelswijze extra waarborgen bevat en dat vernietiging van het materiaal nog niet aan de orde is, in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure.
Het standpunt van de verdediging
Klager voert aan dat het OVC-materiaal naar redelijke verwachting gesprekken bevat die onder het verschoningsrecht vallen. Het ontbreken van rechterlijke controle op de filtering wordt als zeer problematisch gezien, mede gelet op het feit dat de rechter-commissaris pas achteraf aanwijzingen heeft gegeven over de werkwijze van het Openbaar Ministerie, terwijl het materiaal al is beluisterd. De verdediging stelt dat hierdoor geen sprake is van een controleerbaar of transparant proces en dat de geheimhoudersofficier niet werkt onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris, wat in strijd is met geldende jurisprudentie en regelgeving.
Daarbij wijst de verdediging op strijdigheid met artikel 126aa Sv en het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, nu er geen formeel bevel tot vernietiging van het materiaal is afgegeven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat er geen alomvattende wettelijke regeling bestaat voor het omgaan met mogelijk geprivilegieerde gegevens die via moderne opsporingsmiddelen zijn verkregen. In het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 2024 (ECLI:NL:HR:2024:375) zijn daarom belangrijke uitgangspunten geformuleerd. De Hoge Raad wijst daarin de rechter-commissaris nadrukkelijk aan als de autoriteit die verantwoordelijk is voor de bescherming van het verschoningsrecht.
In gevallen waarin vertrouwelijke communicatie mogelijk geprivilegieerde informatie bevat, moet de officier van justitie de rechter-commissaris inschakelen. Deze dient de beoordeling en filtering van dergelijke gegevens uit te voeren of te laten uitvoeren. De Aanwijzing waarborgen professioneel verschoningsrecht van het Openbaar Ministerie, geldend vanaf 1 juni 2025, bevestigt dit uitgangspunt.
De rechtbank overweegt dat in dit geval de rechter-commissaris geen enkele rol heeft vervuld bij de filtering van de OVC-opnames. De filtering is geheel uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Dit is in strijd met de aanwijzingen van de Hoge Raad en onvoldoende om het verschoningsrecht te waarborgen.
Het standpunt van de rechter-commissaris, dat tussenkomst niet vereist is omdat het niet om gegevens van een communicatiedienst maar om opgenomen gesprekken gaat, acht de rechtbank onbegrijpelijk. De aard van het gebruikte opsporingsmiddel doet volgens de rechtbank niet af aan de vereiste bescherming van het verschoningsrecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het bezwaar van klager gegrond en draagt de rechter-commissaris op om alsnog de door klager verzochte onderzoekshandelingen te verrichten. Dat omvat met name het beoordelen en (doen) filteren van het OVC-materiaal op de aanwezigheid van verschoningsgerechtigde informatie, zoals bedoeld in artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering.
Lees hier de volledige uitspraak.
