Wanneer het gaat over (beboeting in) het strafrecht, geldt een grote mate van straftoemetingsvrijheid. Doorgaans wordt vooral gekeken naar de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon van de dader en diens draagkracht. De invulling van die omstandigheden is al snel als algemeen kader terug te vinden. Het beeld ontstaat dat sprake is van een wat obligate invulling van de omstandigheden die de hoogte van de boete bepalen. Dat de Hoge Raad geen blijk geeft op dat punt veel meer te verwachten van de feitenrechter, draagt daar bepaald niet aan bij.
Hierbij reageer ik graag op een kritische noot van Rogier Stijnen bij mijn artikel 'Het zwijgrecht uit artikel 6 EVRM bij de bestuurlijke boete' in het afgelopen themanummer van dit tijdschrift, in zijn annotatie in AB 2025/142 bij de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5293 . Het gaat over het moment dat onderzochten in het punitieve bestuursrecht een zwijgrecht krijgen. Volgens Stijnen is een 'hardnekkig misverstand' onder bestuursrechtjuristen dat het zwijgrecht ofwel cautiemoment 'pas' aan de orde zou zijn bij een criminal charge en niet 'al' bij het boeteverhoor ex artikel 5:10a Awb. Dit laatste moment is zijns inziens vrijwel altijd eerder dan het eerste; van een boeteverhoor is volgens Stijnen sprake bij elk verhoor dat plaatsvindt na een gerezen verdenking, wat hij mede afleidt uit de geannoteerde uitspraak van de ABRvS.
Er komt een nieuw Wetboek van Strafvordering aan – en de impact op de strafrechtspraktijk is groot. Tijdens de praktijkgerichte leergang van BijzonderStrafrecht Academie maken deelnemers uitgebreid kennis met de wijzigingen in het nieuwe wetboek en de gevolgen daarvan voor hun dagelijkse werk als strafrechtprofessional.
In 2024 ontving FIU-Nederland ruim 3,4 miljoen meldingen van ongebruikelijke transacties, terwijl het aantal verdachte transacties daalde naar 118.408. Fraude, corruptie en sanctieontwijking bleven prominente thema’s in de tactische analyses. Buitenlandse informatieverzoeken tonen de toegenomen internationale samenwerking. Meldingen via betaaldienstverleners en crypto-aanbieders namen sterk toe. FIU-Nederland blijft inzetten op risicogestuurd werken, gegevensdeling en versterking van de meldketen.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft op 30 juni 2025 bevestigd dat bij overschrijding van de redelijke termijn in financieel-economische boetezaken de matiging van de boete gemaximeerd blijft tot € 2.500 bij een termijnoverschrijding van ten hoogste twaalf maanden. Daarmee wijkt het CBb af van de hogere matigingsbedragen die de rechtbank Rotterdam sinds 2024 hanteert, oplopend tot € 100.000. Volgens het CBb is de matiging bedoeld als compensatie voor spanning en frustratie, ongeacht de hoogte van de boete. In dezelfde uitspraak werd de uiteindelijke boete vastgesteld op € 797.500, na matiging van een eerder vastgestelde boete van € 800.000. De uitspraak draagt bij aan rechtseenheid en bevestigt dat het basisbedrag bij boetes een startpunt is, niet een ondergrens.