Rechtbank Rotterdam 28 mei 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:6285
In deze strafzaak, de eerste in Nederland waarbij het Europees Openbaar Ministerie (EOM) als vervolgende instantie optreedt, staat een natuurlijk persoon terecht die feitelijk bestuurder is van een vennootschap die betrokken blijkt bij een internationale btw-fraudeconstructie. De fraudeconstructie strekt zich uit over meerdere lidstaten van de Europese Unie en omvat onder meer Duitsland, Hongarije en het Verenigd Koninkrijk.
De Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) publiceerde onlangs haar jaarverslag over 2024. De publicatie biedt een uitgebreid overzicht van de prestaties, ontwikkelingen en prioriteiten van de dienst in een tijd waarin financiële en fiscale criminaliteit steeds complexer, internationaler en digitaler wordt. In deze blog vatten we de belangrijkste bevindingen samen en maken we – waar mogelijk – een vergelijking met het voorgaande jaar.
Rechtbank Oost-Brabant 2 mei 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2544
Een Belgische belastingadviseur dient een klaagschrift in tegen de inbeslagname van documenten tijdens een Belgische doorzoeking op verzoek van Nederland. Hij beroept zich op het Belgische verschoningsrecht. De rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de rechtmatigheid van de Belgische uitvoering van het EOB niet aan de Nederlandse rechter ter toetsing voorligt. Enkel bij een onherroepelijke vaststelling van onrechtmatigheid in België zou dit anders zijn. De rechtbank wijst erop dat belastingadviseurs in Nederland geen verschoningsrecht hebben. Het beklag wordt ongegrond verklaard.
Op 10 februari 2025 heeft het Europees Openbaar Ministerie (EOM) een beroep ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, op grond van artikel 263, lid 4, VWEU, tegen het besluit van de Europese Rekenkamer om een verzoek van het EOM te weigeren. Dit verzoek betrof het toestaan dat een aantal medewerkers van de Rekenkamer zouden getuigen in een lopend strafrechtelijk onderzoek. De samenvatting van het beroep is vandaag gepubliceerd in het Publicatieblad.
The European Union's stance on the extraterritorial reach of its sanctions has evolved recently, particularly in response to the need to prevent circumvention of restrictive measures against Russia. This article examines the legal basis and challenges associated with the "Best Efforts" obligation and the "No Re-export clause". While these provisions impose contractual and compliance obligations on EU-based companies, they also raise questions about their extraterritorial enforcement, legal consistency, and the potential for legal challenges before EU and international courts. By analyzing the intersection between EU sanctions laws, international jurisdiction principles, and corporate liability, this article explores how these new measures might be challenged and what legal arguments could be used to contest their enforcement beyond EU borders.