Ontneming: financieel voordeel verkregen door besparing van kosten
/Gerechtshof Amsterdam 17 april 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1112
De betrokkene betreft een natuurlijk persoon, die samen met een medebetrokke gebruikmaakt van de diensten van een persoon die zonder verblijfsvergunning in Nederland verblijft. Deze persoon, benadeelde, werkt gedurende meerdere jaren als inwonend oppas en huishoudelijke hulp, zonder dat aan haar loonheffingen worden afgedragen of arbeidsrechtelijke verplichtingen worden nagekomen. De strafzaak tegen de betrokkene heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling, waarop het openbaar ministerie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel baseert.
De betrokkene wordt verweten dat hij, in de periode van 26 mei 2013 tot en met 20 augustus 2017 te Mijdrecht, samen met een ander uit winstbejag een persoon behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland door haar werkzaamheden als oppas te laten verrichten, in de wetenschap dat haar verblijf wederrechtelijk was.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie vordert dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op 116.753 euro. Dit bedrag is gebaseerd op het ontnemingsrapport waarin de kostenbesparing door het niet-legaal tewerkstellen van benadeelde is berekend. Voorts vordert de advocaat-generaal dat bij het op te leggen bedrag rekening wordt gehouden met een vermindering van 30.000 euro wegens een toegewezen vordering van de benadeelde partij, en een verdere vermindering van 5.000 euro vanwege overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de berekeningen in het ontnemingsrapport onvoldoende grondslag bieden. Volgens de raadsman is benadeelde eerder een huisgenoot dan een werkneemster geweest en is het niet aannemelijk dat uit haar werkzaamheden wederrechtelijk voordeel is genoten. Daarnaast wijst de verdediging op wisselende verklaringen van benadeelde omtrent haar werktijden. Voorts wordt betoogd dat de te hanteren loonnormen te hoog zijn, omdat bij een legale situatie gebruik zou zijn gemaakt van een au pair of jongere werknemer tegen een lager loon. Tevens verzoekt de raadsman om verdere matiging van het op te leggen bedrag gelet op de draagkracht van de betrokkene en diens verslechterde financiële en gezondheidsomstandigheden.
Oordeel van het hof
Het hof oordeelt dat de betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft genoten door het niet-legaal tewerkstellen van benadeelde. Het hof verwerpt het verweer dat sprake zou zijn van werkzaamheden uit vrije wil en dat benadeelde meer als huisgenoot functioneerde. Er is sprake van structurele en intensieve arbeid die substantieel financieel voordeel heeft opgeleverd voor de betrokkenen.
De kostenbesparing wordt aannemelijk geacht op basis van vergelijking met een legale arbeidssituatie waarin minimumloon en werkgeverslasten verschuldigd zouden zijn geweest. Bij de berekening wordt uitgegaan van 13,5 gewerkte uren per dag, zes dagen per week. Hierbij betrekt het hof de verklaringen van benadeelde, haar dagelijkse werkzaamheden, de werkuren en de vergelijking met de gangbare normen.
Het hof wijst het standpunt van de verdediging omtrent au pair-regelingen en minimumjeugdloon van de hand, gezien de aard en de omvang van de werkzaamheden. De vergelijking met een au pair acht het hof niet passend, omdat au pairs een beperkt aantal uren mogen werken en primair deelnemen aan culturele uitwisseling, hetgeen hier niet aan de orde is.
Het hof stelt vast dat het wederrechtelijk verkregen voordeel 116.753 euro bedraagt. Dit is het verschil tussen de kosten die de betrokkenen in een legale situatie hadden moeten maken en de daadwerkelijke betalingen en verstrekkingen aan benadeelde.
Het hof legt aan de betrokkene een hoofdelijke betalingsverplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van 69.153 euro. Hierbij houdt het hof rekening met een vermindering van 30.000 euro vanwege de toegewezen vordering van de benadeelde partij, een vermindering van 7.600 euro wegens het verbeurdverklaarde bedrag, en een matiging van 10.000 euro vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De duur van de gijzeling wordt vastgesteld op maximaal 1.080 dagen. Het hof bepaalt dat de betalingsverplichting vervalt indien en voor zover de mededader voldoet aan zijn betalingsverplichting.
Lees hier de volledige uitspraak.