Begrip 'toekomen' in beslagkwestie opnieuw uitgelegd
/Hoge Raad 22 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:651
De rechtbank Den Haag heeft op 12 december 2023 het beklag van klaagster, een rechtspersoon, gegrond verklaard. Dit beklag strekte tot herroeping van de bij vonnis van 2 oktober 2020 door dezelfde rechtbank gelaste verbeurdverklaring van een bedrag van 100.000 euro. De rechtbank heeft tevens de teruggave van dit bedrag aan klaagster gelast.
De zaak vloeit voort uit een strafzaak tegen een derde, te weten betrokkene 1. Deze betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2020 veroordeeld wegens onder meer witwassen, strafbaar gesteld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht. In het kader van die veroordeling heeft de rechtbank onder meer het tegoed op een bankrekening verbeurd verklaard, te weten een saldo van 4.105.492 euro.
Klaagster stelde in haar beklag dat van dit verbeurdverklaarde saldo 100.000 euro aan haar toekomt. Ter onderbouwing voerde zij aan dat op 15 november 2017 namens haar een bedrag van 100.000 euro is overgemaakt naar de betreffende bankrekening. Deze betaling zou zijn verricht door een dienstverlener, D, ten behoeve van het openen van een bankrekening bij F plc. Klaagster stelde dat zij nadien geen toegang heeft gehad tot het overgemaakte bedrag en dat zij daardoor gerechtigd is tot teruggaaf van dit specifieke deel van het verbeurdverklaarde saldo.
De rechtbank heeft op basis van deze stellingen geoordeeld dat klaagster als belanghebbende in de zin van artikel 552b lid 1 Wetboek van Strafvordering kan worden aangemerkt en het beklag gegrond verklaard.
Over de aan betrokkene 1 opgelegde straf is in deze procedure slechts vermeld dat het gaat om een gevangenisstraf van dertig maanden. Nadere bijzonderheden over andere opgelegde straffen of maatregelen zijn niet genoemd.
Middel
Het openbaar ministerie heeft tegen de beschikking van de rechtbank cassatie ingesteld en daarbij twee middelen aangevoerd:
De rechtbank heeft klaagster ten onrechte ontvankelijk verklaard in haar beklag, omdat zij niet als belanghebbende in de zin van artikel 552b lid 1 Wetboek van Strafvordering kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het beklag gegrond is, omdat klaagster geen goederenrechtelijke aanspraak heeft op het verbeurdverklaarde bedrag.
Beide middelen zijn gericht op de uitleg van de begrippen ‘belanghebbende’ en ‘toekomen’ zoals bedoeld in artikel 552b lid 1 Wetboek van Strafvordering.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad stelt allereerst de juiste maatstaf voorop. Artikel 552b Wetboek van Strafvordering biedt de mogelijkheid tot het indienen van beklag tegen de verbeurdverklaring van voorwerpen die aan de klager toekomen. Voor de ontvankelijkheid van het beklag is vereist dat de klager stelt dat het betreffende voorwerp hem toekomt.
Van ‘toekomen’ is sprake indien de klager eigenaar is van het voorwerp. Daarnaast kan sprake zijn van ‘toekomen’ als de klager op grond van de wet, een beperkt recht, anderszins of krachtens overeenkomst aanspraak kan maken op afgifte van dat voorwerp. De Hoge Raad verwijst hierbij naar eerdere arresten (HR 6 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZD1079 en HR 12 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0408).
Indien de klager slechts een civielrechtelijke vordering heeft – bijvoorbeeld uit hoofde van onverschuldigde betaling, onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking – dan betekent dit nog niet dat een specifiek voorwerp, zoals een geldbedrag op een bankrekening, aan hem toekomt in de zin van artikel 552b lid 1 Wetboek van Strafvordering. In dat geval heeft de klager enkel een vordering tot betaling van een geldsom, maar geen aanspraak op een concreet geïndividualiseerd voorwerp binnen het vermogen van de schuldenaar.
2.4.1 Artikel 552b Sv stelt schriftelijk beklag open voor belanghebbenden tegen verbeurdverklaring van hun toekomende voorwerpen of de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer. Voor de ontvankelijkheid van het beklag is daarom vereist dat de klager stelt dat het betreffende voorwerp hem ‘toekomt’.
2.4.2 Van ‘toekomen’ in de zin van artikel 552b lid 1 Sv is sprake als de belanghebbende eigenaar is van het in die bepaling bedoelde voorwerp. Daarnaast is sprake van ‘toekomen’ als de belanghebbende op grond van de wet, krachtens een beperkt recht of anderszins, dan wel op grond van een overeenkomst aanspraak erop kan maken dat het betreffende voorwerp aan hem wordt afgegeven. (Vgl. HR 6 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZD1079 en HR 12 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0408, rechtsoverweging 6.3.)
2.4.3 Als een klager op grond van een civielrechtelijke verbintenis – zoals overeenkomst, onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking – jegens een bepaalde (rechts)persoon een vordering heeft tot betaling van een geldbedrag van een zekere omvang, dan brengt dat niet mee dat zich in het vermogen van die persoon een bepaald geldbedrag bevindt dat kan worden aangemerkt als een ‘voorwerp’ dat aan die klager ‘toekomt’ in de zin van artikel 552b lid 1 Sv. De klager heeft dan immers slechts een vordering tot betaling van het verschuldigde geldbedrag, zodat niet gezegd kan worden dat hij aanspraak kan maken op afgifte van een bepaald (deel van een) in de strafzaak van zijn schuldenaar verbeurd verklaarde geldsom (vgl. met betrekking tot een vordering uit een leenovereenkomst HR 19 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF970142). In zo’n geval kan de klager dan ook niet als ‘belanghebbende’ in de zin van artikel 552b lid 1 Sv worden aangemerkt.
Toepassing op onderhavige zaak
De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank deze maatstaf onjuist heeft toegepast. De enkele omstandigheid dat namens klaagster een bedrag van 100.000 euro is overgemaakt naar de betreffende bankrekening, terwijl zij nadien geen toegang meer heeft gekregen tot het geld, is onvoldoende om een goederenrechtelijke aanspraak aan te nemen. Dit schept hooguit een verbintenisrechtelijke relatie die, indien zij al bestaat, niet kwalificeert als ‘toekomen’ in de zin van artikel 552b lid 1 Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank had dus niet mogen oordelen dat klaagster belanghebbende is. De rechtbank had evenmin mogen oordelen dat het bedrag van 100.000 euro aan klaagster toekomt en de teruggave daarvan gelasten.
Nu de rechtbank zowel bij de beoordeling van de ontvankelijkheid als bij de gegrondverklaring van het beklag is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, slagen beide cassatiemiddelen.
Beslissing Hoge Raad
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 december 2023.
De Hoge Raad wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag zodat deze opnieuw kan worden behandeld en afgedaan met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad.
Lees hier de volledige uitspraak.