Geen Nederlands verschoningsrecht voor Belgische belastingadviseur: rechter mag Belgische inbeslagname niet toetsen

Rechtbank Oost-Brabant 2 mei 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2544

Een Belgische belastingadviseur dient een klaagschrift in tegen de inbeslagname van documenten tijdens een Belgische doorzoeking op verzoek van Nederland. Hij beroept zich op het Belgische verschoningsrecht. De rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de rechtmatigheid van de Belgische uitvoering van het EOB niet aan de Nederlandse rechter ter toetsing voorligt. Enkel bij een onherroepelijke vaststelling van onrechtmatigheid in België zou dit anders zijn. De rechtbank wijst erop dat belastingadviseurs in Nederland geen verschoningsrecht hebben. Het beklag wordt ongegrond verklaard.

Context van de zaak

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek “Milwaukee” vindt op 16 juni 2021 een doorzoeking plaats op het kantoor van een in België gevestigde gecertificeerde belastingadviseur.

Het strafrechtelijk onderzoek “Milwaukee” is een omvangrijk Nederlands opsporingsonderzoek dat zich richt op verdenkingen van witwassen en overtredingen van de Wet op de kansspelen.

Deze doorzoeking wordt uitgevoerd op basis van een door Nederland uitgevaardigd Europees onderzoeksbevel (EOB). Tevens worden de woonadressen van zijn cliënten, de heer persoon 2 en mevrouw persoon 3, doorzocht. De cliënten zijn aangemerkt als verdachten in het genoemde onderzoek. Tijdens deze doorzoekingen worden documenten in beslag genomen die afkomstig zijn van het kantoor van klager en/of van klager zelf. Deze documenten worden vervolgens door de Belgische autoriteiten overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten.

De rechters-commissarissen van de rechtbank Oost-Brabant starten een geheimhoudersprocedure en beslissen op 31 januari 2024 dat klager geen beroep toekomt op het verschoningsrecht ex artikel 218 Sv. Tegen deze beslissing dient klager op 13 februari 2024 een klaagschrift in, waarin hij stelt dat zijn verschoningsrecht is geschonden en dat de betreffende documenten vernietigd moeten worden.

Het klaagschrift richt zich tegen de inbeslagname van documenten die volgens hem onder zijn verschoningsrecht vallen. Hij stelt dat de inbeslagname onrechtmatig is en dat de betreffende documenten vernietigd moeten worden.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officieren van justitie stellen primair dat het klaagschrift niet-ontvankelijk is vanwege te late indiening. Subsidiair voeren zij aan dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard, aangezien de inbeslagname heeft plaatsgevonden op basis van Belgisch recht. Klager had, indien hij het niet eens was met de inbeslagname, daartegen in België rechtsmiddelen moeten aanwenden. Op basis van het vertrouwensbeginsel dient ervan te worden uitgegaan dat de Belgische autoriteiten conform hun eigen regelgeving hebben gehandeld en dat de inbeslagname rechtmatig is. Dat de Nederlandse rechters-commissarissen de inbeslaggenomen stukken in Nederland nog eens ten overvloede naar Nederlands recht filteren, maakt dat niet anders.

Het standpunt van de verdediging

Klager stelt dat hij als gecertificeerd belastingadviseur in België een beroep op het verschoningsrecht toekomt. Als gevolg van de schending van dit verschoningsrecht zijn de desbetreffende stukken op zijn kantooradres en op het woonadres van zijn cliënten onterecht in beslag genomen. Dit Belgische verschoningsrecht dient in Nederland te worden erkend en moet worden gerespecteerd in de filtering die door de Nederlandse rechters-commissarissen plaatsvindt. Klager verzoekt dat de verschoningsgerechtigde gegevens worden vernietigd en niet aan het onderzoeksteam beschikbaar worden gesteld. Subsidiair verzoekt klager de rechtbank om de rechter-commissaris opdracht te geven nader onderzoek te doen naar de vraag of hem in België een verschoningsrecht toekomt.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat het klaagschrift tijdig is ingediend en verklaart klager ontvankelijk.

Ten aanzien van de inhoud van het klaagschrift overweegt de rechtbank dat de inbeslagname is uitgevoerd door Belgische autoriteiten op grond van een door Nederland uitgevaardigd EOB. In een geval als het onderhavige geldt het door de Hoge Raad in zijn arrest van 13 juni 2023 geformuleerde toetsingskader (ECLI:NL:HR:2023:913). Hieruit volgt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om te oordelen over de wijze waarop de Belgische autoriteiten uitvoering hebben gegeven aan het EOB. De beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, moeten worden gerespecteerd en er moet van worden uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dat is uitsluitend anders als in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht. Een dergelijke uitzondering doet zich in dit geval niet voor.

De rechtbank merkt op dat het Belgische recht in dit geval zelfs een verderstrekkende rechtsbescherming biedt dan het Nederlandse recht, waar een belastingadviseur geen verschoningsrecht heeft. Dat er door de Nederlandse rechters-commissarissen in Nederland naar Nederlands recht ten overvloede nog een extra filtering op de inbeslaggenomen documenten plaatsvindt, maakt het voorgaande niet anders.

Op grond van het voorstaande komt klager geen beroep toe op een verschoningsrecht ex artikel 218 Sv en is er geen grond de verkregen onderzoeksresultaten te vernietigen. Het beklag wordt ongegrond verklaard. Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om bij tussenbeschikking de rechter-commissaris opdracht te geven nader onderzoek te doen naar de vraag of klager in België een verschoningsrecht toekomt, wordt eveneens afgewezen.

Er wordt vastgesteld dat klager geen recht kan doen gelden op een verschoningsrecht dat vernietiging van de inbeslaggenomen documenten zou rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond en wijst het verzoek tot nader onderzoek af.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^