Vrijspraak voor feitelijke leiding bij teakhoutimport uit Myanmar: geen marktdeelnemerschap vastgesteld
/Rechtbank Amsterdam 17 april 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:2532
De rechtbank spreekt een 81-jarige verdachte vrij van feitelijke leiding bij de import van teakhout uit Myanmar in strijd met de Europese Houtverordening. De verdachte handelde via zijn onderneming, maar deze wordt niet als marktdeelnemer aangemerkt. De daadwerkelijke import en douaneformaliteiten werden uitgevoerd door bedrijven in Italië en Kroatië. Er is geen bewijs van een schijnconstructie of schending van de zorgvuldigheidseisen door de importeurs. Daarom is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte strafbaar heeft gehandeld.
Context van de zaak
Deze strafzaak betreft een natuurlijk persoon, geboren in 1943, woonachtig in Nederland, die feitelijke leiding zou hebben gegeven aan verboden invoeractiviteiten van teakhout uit Myanmar. De zaak komt voort uit het bredere onderzoek "Harpij", dat in 2016 is gestart door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) na een handhavingsverzoek van de Environmental Investigation Agency (EIA). De betrokken onderneming, bedrijfsnaam 1, werd verweten dat zij teakhout heeft geïmporteerd zonder te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen zoals opgenomen in de Europese Houtverordening (EUTR). Aanvankelijk leidde het onderzoek tot een waarschuwing en later tot een last onder dwangsom. Ondanks deze maatregelen zette bedrijfsnaam 1 de import voort via bedrijven in Italië en Kroatië, waarmee volgens het Openbaar Ministerie sprake zou zijn van een schijnconstructie om de Houtverordening te omzeilen.
Tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan gedragingen van bedrijfsnaam 1, waarbij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 12 maart 2020, als marktdeelnemer teakhout uit Myanmar op de Europese markt zou zijn gebracht zonder te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen zoals voorgeschreven in artikel 6, lid 1, van de Houtverordening. Subsidiair zou hij opdracht hebben gegeven tot deze gedragingen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat bedrijfsnaam 1 als marktdeelnemer moet worden aangemerkt, omdat zij rechtstreeks de prijs, kwaliteit en hoeveelheid van het hout met de leveranciers in Myanmar heeft afgestemd. De tussenhandelaren in Italië en Kroatië zouden slechts expediteurs zijn geweest die geen ondernemersrisico hebben gedragen. Volgens het Openbaar Ministerie heeft bedrijfsnaam 1 opzettelijk gehandeld zonder zorgvuldigheidseisen na te leven en heeft verdachte feitelijke leiding gegeven aan deze handelswijze. Het Openbaar Ministerie vordert een geldboete van 25.000 euro, waarvan 15.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
Standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat bedrijfsnaam 1 niet als marktdeelnemer kan worden beschouwd, omdat de daadwerkelijke invoer en douane-inklaring is verzorgd door de Italiaanse en Kroatische importeurs. Deze importeurs zijn zelfstandig als marktdeelnemer aan te merken en hebben het hout naar behoren ingeklaard volgens de zorgvuldigheidseisen van de Houtverordening. Er is geen bewijs dat de importeurs deze eisen hebben geschonden. Voorts beroept de verdediging zich op het beginsel van wederzijdse erkenning en stelt dat verdachte mocht vertrouwen op de goedkeuringen van de bevoegde autoriteiten in Italië en Kroatië. Indien al sprake zou zijn van een overtreding, dient volgens de verdediging ontslag van alle rechtsvervolging te volgen wegens strijd met het Unierecht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat bedrijfsnaam 1 niet kan worden aangemerkt als marktdeelnemer in de zin van de Houtverordening. De Europese Richtsnoeren bij de Houtverordening verduidelijken dat marktdeelnemer degene is die het hout fysiek in de EU invoert en inklaart bij de douane. In deze zaak zijn het de bedrijven bedrijfsnaam 2, bedrijfsnaam 3 en bedrijfsnaam 4 die als importeurs optreden: zij verzorgen de inklaring, staan als importeur op de documenten en dragen het ondernemersrisico.
De rechtbank oordeelt verder dat geen sprake is van een schijnconstructie. De fysieke en financiële goederenstromen wijzen op reële transacties tussen de Myanmarese leveranciers, de importeurs en bedrijfsnaam 1. Bovendien kan niet worden bewezen dat de importeurs hun zorgvuldigheidseisen hebben geschonden. Italiaanse en Kroatische autoriteiten hebben de zendingen gecontroleerd en goedgekeurd, en dit levert een vermoeden op van rechtmatigheid waaraan de rechtbank waarde hecht.
Ten aanzien van het vermeende medeplegen oordeelt de rechtbank dat, hoewel sprake is van samenwerking tussen bedrijfsnaam 1 en de importeurs, er geen sprake is van bewust en nauw samenwerken met het oogmerk om samen een strafbaar feit te plegen. De rechtbank kan niet vaststellen dat de importeurs tekort zijn geschoten in hun due diligence-verplichtingen. Ook opzet bij bedrijfsnaam 1 gericht op het plegen van strafbare feiten ontbreekt.
De rechtbank verklaart niet bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het in strijd handelen met de Europese Houtverordening. Daarmee volgt vrijspraak voor het ten laste gelegde feit.
Lees hier de volledige uitspraak.