Artikel: Over de aangifteverplichting, bestraffing en de rol van de uitnodiging

De aangifteplicht staat wellicht wel op nummer één in de top drie van fiscale verplichtingen. In een themanummer over het ‘fiscaal strafrecht’ kan een bijdrage over de belastingaangifte dan ook niet ontbreken. Daarbij neem ik de conclusie van A-G Sinnige van 1 april 2025 tot uitgangspunt, hetgeen ook zorgt voor een afbakening van deze bijdrage. In deze conclusie is onder andere de vraag behandeld of de aanwezigheid van de uitnodiging tot het doen van aangifte vereist is om tot een bewezenverklaring van de fiscale fraudebepaling van artikel 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) – het opzettelijk niet (tijdig) doen van aangifte – te kunnen komen.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Strafrecht als ultimum, symbolicum of optimum remedium?

De gedachte dat het strafrecht slechts als uiterste middel mag worden ingezet – de zogeheten ultimum remedium-gedachte – heeft diepe wortels in het Europese rechtsdenken. Die gedachte kan worden teruggevoerd naar denkers als Beccaria uit de vroege Verlichting die een rationeel strafrecht voorstonden met een beperkte omvang, borging van de individuele vrijheid van (verdachte) burgers en proportionele straffen. Beccaria pleitte voor een systeem waarbij de wet duidelijk maakt aan welke voorwaarden een gedraging moet voldoen voor zij een strafbaar feit oplevert en welke straf van toepassing is.

Read More
Print Friendly and PDF ^

De fraudebestrijdende faillissementscurator. Een onderzoek naar de taken en bevoegdheden van de curator in het faillissement van een rechtspersoon bij de bestrijding van fraude

Het in november 2012 aangekondigde programma ‘Herijking Faillissementsrecht’ rustte op drie pijlers, waaronder de pijler fraudebestrijding. Deze pijler heeft geleid tot de inwerkingtreding van drie wetten: de Wet civielrechtelijk bestuursverbod (WCB) en de Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude (WHSF) in 2016, en de Wet versterking positie curator (WVPC) in 2017. Met de introductie van de WVPC en de WCB zijn de fraudesignalerende en -bestrijdende taken van de curator in de Faillissementswet verankerd (art. 68 lid 2 en art. 106a Fw e.v.). Nog voor de invoering van die wetten kwam hierop kritiek. Kort gezegd, omdat de nieuwe - in beginsel op kosten van de boedel uit te voeren - taken zich niet zouden verenigen met de kerntaak van de curator om de failliete boedel te beheren en te vereffenen ten behoeve van de gezamenlijk schuldeisers. Het belang van de gezamenlijk schuldeisers impliceert voor de curator immers een streven naar boedelmaximalisatie.Het proefschrift van R.E. (Robin) de Vries haakt aan bij deze discussie.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Het recht op getuigen in artikel 6 EVRM (opnieuw) beschouwd

Effectieve verwezenlijking van het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op getuigen in strafzaken kan complex zijn, zo volgt uit belangrijke schendingen die in dit verband tegen Nederland zijn vastgesteld. Deze bijdrage gaat in op de door het EHRM (ook) bij dit recht gebruikte ‘algehele eerlijkheidstoetsing’, die door critici als hoofdoorzaak wordt aangewezen voor onduidelijkheid in het Straatsburgs getuigenregime. Betoogd wordt dat juist in de complexiteit van het algehele eerlijkheidsconcept een bepaalde ordening en daarmee handvatten te vinden zijn die benut kunnen worden voor meer geconcretiseerde en doeltreffende verwezenlijking van dit recht door de nationale rechter.

Read More
Print Friendly and PDF ^

The EPPO between Union law and national systems: Critical reflections on a hybrid enforcement model

The legal framework governing the functioning of the European Public Prosecutor’s Office (EPPO) is founded on the integration of Regulation (EU) 2017/1939 (the so-called EPPO Regulation) with the domestic legal systems of EU Member States. The EPPO Regulation is far from self-sufficient and, in several respects, explicitly refers to national law. This hybrid architecture gives rise to previously uncharted challenges in the field of judicial cooperation in criminal matters within the EU, especially considering that the establishment of a European prosecutor has long been viewed as a step towards vertical integration in criminal justice – a goal that remains only partially achieved. This contribution examines some critical issues arising from the EPPO legal framework. Specifically, it first considers the criminalisation of offences falling within the EPPO’s material competence (the so-called PIF offences), to assess compliance with the obligations imposed by the PIF Directive. It then addresses the mechanisms of domestic scrutiny – judicial in a broad sense – over the EPPO’s exercise of competence during investigations. Finally, it analyses the functioning of transnational investigations under the Regulation.

Read More
Print Friendly and PDF ^