HR herhaalt overwegingen m.b.t. redelijk vermoeden van schuld en verhoorsituatie

Hoge Raad 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1973

Op grond van artikel 27 lid 1 Sv wordt als verdachte aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Dat vermoeden betreft zowel de omstandigheid dat een strafbaar feit wordt of is begaan, als de betrokkenheid van een persoon bij dat feit. Daarom kan, ook als (nog) niet vaststaat dat een strafbaar feit plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en daardoor van een verhoorsituatie.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt: wanneer is sprake van “voorbereidend onderzoek”

Hoge Raad 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1975

De toepassing van artikel 359a Sv is onder meer beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn in het bijzonder ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Daarbij dient op grond van artikel 132a Sv onder opsporing te worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen (vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889).

Read More
Print Friendly and PDF ^

Hoge Raad wijst nieuw overzichtsarrest over vormverzuimen: geen substantiële wijzigingen in beoordelingskader, wel nuancering en bijstelling maatstaven

Hoge Raad 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889

In aanvulling op eerdere uitspraken ECLI:NL:HR:2004:AM2533 en ECLI:NL:HR:2013:BY5321, waarin is uitgezet wanneer sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv en aan welke (wettelijke) voorwaarden moet worden voldaan voordat toepassing kan worden gegeven aan één van de in dat artikel genoemde rechtsgevolgen merkt de Hoge Raad naar aanleiding van de conclusie van de AG op dat de Hoge Raad geen aanleiding ziet substantiële wijzigingen aan te brengen in het beoordelingskader.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. de belangenafweging waarvan de motivering van de rechter blijk moet geven bij afwijzing van het verzoek

Hoge Raad 10 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1763

Voor het oordeel dat de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk is, volstaat echter niet steeds de vaststelling dat die omstandigheid onvoldoende is onderbouwd. Het is immers mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden – in het bijzonder of het gaat om een omstandigheid die zich onverwacht aandient, bijvoorbeeld in verband met ziekte van de verdachte – of, alvorens wordt beslist op het verzoek, gelegenheid dient te worden geboden het verzoek van een nadere toelichting te voorzien en/of op een later moment (alsnog) bewijsstukken over te leggen.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt overwegingen omtrent de individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade ex art. 6:166 BW

Hoge Raad 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1726

Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.

Read More
Print Friendly and PDF ^