Vrijspraak voor Nederlandse B.V.’s in internationale witwaszaken door ontbreken overtuigend bewijs criminele herkomst geldstromen
/Rechtbank Rotterdam 3 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4903 en ECLI:NL:RBROT:2025:4899
De rechtbank Rotterdam spreekt twee B.V.’s vrij van witwassen van ruim 20 miljoen euro. Het Openbaar Ministerie vermoedde dat het geld uit misdrijf afkomstig was en via offshore-structuren in vastgoed werd geïnvesteerd. De rechtbank acht dit niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachten gaven plausibele verklaringen over legale herkomst, ondersteund met documentatie. Slechte internationale rechtshulprelaties belemmerden nader onderzoek. Daardoor blijft redelijke twijfel bestaan over de criminele herkomst van het geld.
Context van de zaken
De rechtbank Rotterdam behandelt op 3 april 2025 twee omvangrijke en inhoudelijk sterk verwante strafzaken waarin twee Nederlandse besloten vennootschappen worden vervolgd voor het witwassen van respectievelijk bijna 12 miljoen euro (4903) en ruim 8 miljoen euro (4899). Beide zaken komen voort uit het strafrechtelijk onderzoek Klinker, dat in 2019 is gestart naar aanleiding van signalen over dubieuze geldstromen vanuit Rusland en het gebruik van internationale structuren om geld in Europees vastgoed te beleggen.
De verdachte vennootschappen zijn volgens het Openbaar Ministerie gebruikt om gelden, vermoedelijk afkomstig van een voormalig president van een Russische bank die in Rusland is veroordeeld voor grootschalige verduistering, door te sluizen via offshore ondernemingen en trustkantoren. Daarmee zou vastgoed zijn gekocht in Nederland en Duitsland. De centrale vraag in beide zaken is of de verdachte vennootschappen zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen door de criminele herkomst van deze geldstromen te verdoezelen.
Tenlastelegging
De vennootschappen wordt verweten dat zij tussen 2013 en 2020:
Grote sommen geld hebben ontvangen op Zwitserse bankrekeningen;
Met deze middelen vastgoed in Duitsland en Nederland hebben aangeschaft;
Daarbij de herkomst van het geld hebben verhuld, dan wel hebben geprofiteerd van geld afkomstig uit enig misdrijf.
Volgens het Openbaar Ministerie zouden de gelden hun oorsprong vinden bij Russische personen, waaronder de genoemde bankpresident, die gebruikmaakten van offshore vennootschappen om geld via de Nederlandse B.V.’s te investeren in onroerend goed.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie voert aan dat sprake is van witwastypologieën zoals:
Geldleningen op papier die niet overeenkomen met feitelijke geldstromen;
Ongebruikelijke internationale transacties zonder transparante economische grondslag;
Inzet van tussenvennootschappen zonder daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten;
Betrokkenheid van personen die reeds strafrechtelijk zijn veroordeeld voor witwassen, waaronder een trustkantoorbeheerder die is veroordeeld in 2023.
Daarnaast wijst het OM op de veroordeling van de Russische bankpresident wegens de verduistering van 1,7 miljard euro bij een staatsbank, en zijn rol als vermoedelijke uiteindelijke belanghebbende van de vennootschappen en bankrekeningen waarlangs de geldstromen zijn geleid.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de herkomst van de gelden legaal is en onderbouwt dit met verklaringen en documentatie. Volgens de verdediging hebben twee Russische burgers de betrokken bedragen verkregen door contante leningen van Russische banken en deze vervolgens via het netwerk van de bankpresident laten investeren in onroerend goed in Europa. De verdachten verklaren dat de genoemde persoon slechts een faciliterende rol speelde en niet de eigenaar of afzender van het geld was.
De verdediging benadrukt bovendien dat de verklaringen onderbouwd zijn met documentatie van Russische banken en dat aanvullende controle onmogelijk was door gebrekkige rechtshulprelaties met Rusland en de Verenigde Arabische Emiraten, waar sleutelpersonen verblijven of worden vastgehouden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank erkent dat er aanwijzingen zijn die een vermoeden kunnen rechtvaardigen van witwassen, met name door de gebruikte constructies en de betrokkenheid van veroordeelden. Desondanks geldt dat voor een strafrechtelijke veroordeling wettig en overtuigend bewijs nodig is dat de gelden daadwerkelijk van misdrijf afkomstig zijn én dat de verdachte dat wist of had moeten vermoeden.
In beide zaken concludeert de rechtbank dat:
De verklaringen over de legale herkomst van het geld voldoende concreet en onderbouwd zijn;
De belangrijkste verdachten niet konden worden gehoord door problematische rechtshulprelaties;
Het Openbaar Ministerie het onderzoek naar de herkomst van de gelden onvoldoende heeft verdiept.
Nu het alternatieve scenario van legale herkomst niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is en onvoldoende onderzoek is verricht om dat scenario te weerleggen, spreekt de rechtbank beide B.V.’s vrij van de ten laste gelegde witwasfeiten.
Lees hier de volledige uitspraken: