Opzettelijke misleiding van curator tijdens faillissement leidt tot taakstraf en voorwaardelijke celstraf
/Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 mei 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:2803
De rechtbank veroordeelt een voormalig bestuurder van B.V. 2 voor faillissementsfraude bij het faillissement van B.V. 1. Verdachte verstrekt opzettelijk onjuiste en onvolledige informatie aan de curator en levert essentiële administratie niet aan. Hij verzwijgt onder meer het bestaan van een zeecontainer met waardevolle apparatuur. De curator wordt herhaaldelijk genegeerd bij verzoeken om informatie. De benadeelde partij, B.V. 3, wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar schadeclaim van 2.420.000 dollar. De rechtbank legt een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op.
Context van de zaak
De zaak betreft een natuurlijk persoon, geboren in 1963, woonachtig te Roosendaal, die in de periode van november 2019 tot april 2020 bestuurder is geweest van de vennootschap B.V. 2. Deze vennootschap is op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder geweest van B.V. 1, een rechtspersoon die op 18 februari 2020 failliet is verklaard. De strafzaak richt zich op het handelen van de verdachte in de hoedanigheid van bestuurder rondom het faillissement van B.V. 1.
Voorafgaand aan het faillissement heeft B.V. 1 een koopovereenkomst gesloten met B.V. 3 voor de levering van een krachtige computer met gespecialiseerde software voor zogenoemde “mining”. B.V. 3 heeft hiervoor een bedrag van in totaal 2.420.000 dollar voldaan. Levering heeft echter nooit plaatsgevonden. Kort voor het faillissement heeft B.V. 1, vertegenwoordigd door verdachte, haar activa verpand aan een derde partij. De curator heeft vervolgens aangifte gedaan wegens faillissementsfraude wegens het ontbreken van cruciale administratie en onvolledige informatieverstrekking.
De tenlastelegging
Verdachte wordt verweten dat:
Hij in de periode van 18 februari 2020 tot en met 18 februari 2022 in het faillissement van B.V. 1 opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn wettelijke inlichtingenplicht en daarbij onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt (feit 1);
Hij in de periode van 18 februari 2020 tot en met 3 april 2020 opzettelijk geen administratie aan de curator heeft verstrekt, dan wel dat hij door zijn schuld geen administratie heeft gevoerd (feit 2, primair en subsidiair).
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en vordert een taakstraf van 240 uur alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Daarbij benadrukt het Openbaar Ministerie dat verdachte de curator structureel heeft tegengewerkt en cruciale informatie heeft achtergehouden over de activa van de failliete vennootschap.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat verdachte zich wel degelijk aan zijn wettelijke verplichtingen heeft gehouden. Wat betreft feit 1 stelt de raadsman dat verdachte reeds bij aanvang van het faillissement alle relevante informatie heeft verstrekt aan de curator. Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging dat alle beschikbare administratie aan de curator is overgedragen en dat verdachte geen verplichting meer had, aangezien B.V. 1 na het faillissement haar beschikkingsbevoegdheid verloor.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging. Zij stelt vast dat verdachte welbewust onvolledige en onjuiste informatie heeft verstrekt aan de curator en daarbij essentiële activa buiten beeld heeft gehouden. In het bijzonder heeft verdachte nagelaten de curator te informeren over een zeecontainer met daarin de niet-geleverde computer, ondanks dat deze als activa in de boedel beschouwd had moeten worden. Ook heeft hij meerdere keren niet gereageerd op expliciete informatieverzoeken van de curator, waaronder op e-mails van zes verschillende data tussen februari 2020 en februari 2022.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich bewust heeft onthouden van het verschaffen van juiste inlichtingen en daarmee doelbewust het werk van de curator heeft gefrustreerd. De door verdachte aangevoerde reden – dat de goederen verpand waren en dus buiten de boedel vielen – doet niets af aan de verplichting tot volledige informatieverschaffing aan de curator. Daarbij is verdachte eveneens tekortgeschoten in het overleggen van de volledige administratie, waaronder gegevens over de waarde van activa en de geldstromen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
In de periode van 18 februari 2020 tot en met 18 februari 2022 in het faillissement van B.V. 1 opzettelijk onjuiste en onvolledige inlichtingen aan de curator heeft verstrekt, onder meer door het verzwijgen van een zeecontainer met hardware en door niet te reageren op verzoeken van de curator;
Als bestuurder van B.V. 2 tijdens het faillissement van B.V. 1 in de periode van 18 februari 2020 tot en met 3 april 2020 opzettelijk geen administratie aan de curator heeft verstrekt.
Voor zover meer of anders ten laste is gelegd, spreekt de rechtbank verdachte daarvan vrij.
De strafoplegging
De rechtbank acht beide feiten ernstig. Door zijn handelen heeft verdachte doelbewust de afwikkeling van het faillissement belemmerd en het zicht op een mogelijke terugbetaling aan schuldeisers – in dit geval met name B.V. 3, die 2.420.000 dollar heeft betaald zonder tegenprestatie – onmogelijk gemaakt. Ook de proceshouding van verdachte acht de rechtbank laakbaar; verdachte heeft zich op zitting onverschillig opgesteld en de verantwoordelijkheid voor zijn handelen bij de curator gelegd.
Gelet op de ernst van de feiten, de impact op de curator en schuldeisers, en het ontbreken van schuldbesef acht de rechtbank de eis van het Openbaar Ministerie passend. Er is geen sprake van strafverminderende omstandigheden. Daarom wordt aan verdachte een taakstraf van 240 uur opgelegd, met een vervangende hechtenis van 120 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, met een proeftijd van twee jaar.
De benadeelde partij
De benadeelde partij B.V. 3 vordert een schadevergoeding van 2.420.000 dollar. De rechtbank verklaart deze partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat het causaal verband tussen het strafbare feit en de gevorderde schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd in deze strafprocedure. De benadeelde partij wordt verwezen naar de burgerlijke rechter.
Lees hier de volledige uitspraak.