Hof bevestigt ontnemingsvordering van ruim zes ton bij beleggingsfraude Centurion Vastgoed

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2435

De zaak betreft een ontnemingsprocedure tegen een natuurlijk persoon, geboren in 1983, die betrokken is bij grootschalige beleggingsfraude via Centurion Vastgoed B.V. De verdachte wordt veroordeeld wegens feitelijke leidinggeving aan oplichting, bedrieglijke bankbreuk, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. Het strafbare handelen vindt plaats in de periode van 20 oktober 2011 tot en met 31 juli 2014.

De advocaat-generaal stelt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op 675.023 moet worden geschat en dat de verdachte verplicht moet worden dit bedrag aan de Staat te voldoen. Voorgesteld wordt om bij de bepaling van het ontnemingsbedrag geen rekening te houden met de toegekende vorderingen van benadeelde partijen.

De raadsman voert primair aan dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen vanwege het pleidooi voor vrijspraak in de strafzaak. Subsidiair verzoekt de verdediging om aanzienlijke matiging van het bedrag.

Het hof acht bewezen dat de verdachte financieel voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde handelen. Op basis van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel stelt het hof het voordeel vast op 675.023. Het hof past de gunstigste bepaling van artikel 36e Wetboek van Strafrecht toe, zoals deze gold vóór 1 januari 2014, waardoor toegekende vorderingen van benadeelde partijen niet in mindering worden gebracht. Het hof acht het niet noodzakelijk om thans rekening te houden met deze vorderingen, aangezien daarmee eventueel in de executiefase kan worden gerekend.

Het hof acht dat de verdachte een wederrechtelijk verkregen voordeel van 675.023 heeft genoten uit oplichting, bedrieglijke bankbreuk, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen via Centurion Vastgoed B.V.

Het hof vernietigt het eerdere vonnis maar stelt het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel eveneens vast op 675.023. Aan de verdachte wordt de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen. Voorts bepaalt het hof de duur van de gijzeling bij het niet voldoen aan de betalingsverplichting op maximaal 1080 dagen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^