Inzagevordering op grond van artikel 19 WED gerechtvaardigd: afwijzing beklag ondanks beroep op nemo tenetur en gebrek aan betrokkenheid
/Rechtbank Rotterdam 2 juni 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:6928
De rechtbank verklaart het beklag van een staalverwerkend bedrijf ongegrond. Het bedrijf verzette zich tegen een vordering tot inzage in documenten door de ILT-IOD op basis van de Wet op de economische delicten. De rechtbank oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een milieustrafrechtelijke verdenking. De gevraagde documenten zijn specifiek en noodzakelijk voor de opsporing. Volgens de rechtbank is geen sprake van schending van het nemo-tenetur-beginsel of het recht op een eerlijk proces. Het bedrijf moet inzage geven in alle gevorderde stukken.
Context van de zaak
In deze zaak behandelt de economische raadkamer van de rechtbank Rotterdam een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een besloten vennootschap die actief is in de verwerking en vermarkting van LD-staalslakken, een bijproduct van de staalproductie. De klacht richt zich tegen een vordering tot inzage in bedrijfsdocumenten, die door de ILT-IOD is gedaan op basis van artikel 19 van de Wet op de economische delicten. De inzage heeft betrekking op commerciële en fiscale documenten, evenals projectdocumentatie die relevant zou zijn voor het milieustrafrechtelijk onderzoek naar het gebruik van staalslakken.
De klaagster wordt verweten dat zij wettelijke verplichtingen heeft geschonden op het gebied van de milieuwetgeving, in het bijzonder de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming en de Waterwet. Er zouden staalslakken zijn toegepast op verschillende locaties, mogelijk in strijd met milieuvoorschriften, hetgeen aanleiding geeft tot het vermoeden van strafbare feiten als bedoeld in artikel 1 of 1a van de WED.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat er sprake is van concrete aanwijzingen voor een verdenking tegen de klaagster. De inzage in documenten is volgens de officier van justitie noodzakelijk om deze verdenking verder te onderbouwen. Daarbij wijst het OM op bestaande aanwijzingen dat de door klaagster geleverde staalslakken hebben geleid tot bodem- en waterverontreiniging. De gevorderde documenten zijn specifiek genoemd, waardoor geen sprake is van een ongerichte ‘fishing-expedition’. Het OM acht de vordering gerechtvaardigd en stelt dat geen sprake is van schending van het nemo-tenetur-beginsel of het recht op een eerlijk proces.
Standpunt van de verdediging
De klaagster voert meerdere verweren tegen de vordering en stelt dat de inzage disproportioneel is. Zij betwist de kwalificatie van staalslakken als afvalstoffen en stelt dat deze als bijproducten van staalproductie buiten het toepassingsbereik van de afvalstoffenregelgeving vallen. Ook betoogt zij dat de vordering te ruim is, aangezien vrijwel de gehele administratie over meerdere jaren moet worden overgelegd. Verder stelt de klaagster dat de gevraagde informatie uitsluitend commercieel van aard is en niet direct gerelateerd is aan het milieuaspect dat onderzocht wordt. Voorts beroept zij zich op het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), het recht op privacy (artikel 8 EVRM) en het nemo-tenetur-beginsel. De klaagster stelt dat zij niet mag worden gedwongen om documenten te overleggen die mogelijk belastend voor haar zijn.
Oordeel van het gerecht
De rechtbank oordeelt dat het beklag ongegrond is. Volgens de rechtbank is er sprake van concrete aanwijzingen die een verdenking rechtvaardigen als bedoeld in artikel 1 of 1a WED.
Het betreft onder meer mogelijke overtredingen van:
artikel 10.1 en artikel 10.55 van de Wet milieubeheer,
artikel 13 van de Wet bodembescherming,
artikel 6.8 van de Waterwet,
in samenhang met artikel 1a WED en diverse bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 47 en 48.
De rechtbank acht het dan ook gerechtvaardigd dat de opsporingsambtenaren, met het oog op waarheidsvinding, toegang krijgen tot de gevraagde gegevens.
De documenten zijn op specifieke wijze gevorderd en maken onderdeel uit van een gericht opsporingsonderzoek. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling in de beklagprocedure een summier karakter heeft en dat inhoudelijke vragen omtrent de kwalificatie van staalslakken in de hoofdzaak aan de orde dienen te komen.
De economische raadkamer oordeelt dat de vordering op juiste gronden is gedaan en dat het belang van de opsporing zwaarder weegt dan de bezwaren van de klaagster. De gegevens en documenten bestaan reeds onafhankelijk van de wil van de klaagster en bevatten geen verklaringen van de klaagster zelf. Hierdoor is volgens de rechtbank geen sprake van schending van het nemo-tenetur-beginsel of van het recht op een eerlijk proces.
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Lees hier de volledige uitspraak.