Geld uit failliete thuiszorginstelling verdampt: bestuurder krijgt taakstraf en beroepsverbod

Rechtbank Overijssel 22 september 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:5661

De rechtbank veroordeelt een bestuurder van een failliete thuiszorginstelling voor faillissementsfraude. Hij onttrekt ruim 276.000 euro aan de boedel en voldoet niet aan zijn administratie- en inlichtingenplicht. De afhandeling van het faillissement wordt daardoor ernstig bemoeilijkt. De rechtbank legt een taakstraf van 240 uur, een voorwaardelijke celstraf van zes maanden en een beroepsverbod van drie jaar op. Mentaal welzijn van verdachte weegt mee, maar sluit straf niet uit.

Context van de zaak

De zaak betreft een natuurlijk persoon die wordt vervolgd voor faillissementsfraude als feitelijk en middellijk bestuurder van een inmiddels failliet verklaarde besloten vennootschap: [bedrijf 1] B.V. Deze vennootschap is op 15 juli 2016 opgericht en hield zich bezig met het verlenen van thuiszorg. Enig bestuurder en aandeelhouder van deze B.V. is [bedrijf 2] B.V., waarvan de verdachte sinds de oprichting eveneens enig bestuurder en aandeelhouder is. Daarmee is hij zowel feitelijk als middellijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V.

Op 19 oktober 2022 verklaart de rechtbank Overijssel [bedrijf 1] in staat van faillissement en stelt zij mr. [curator] aan als curator. In het strafrechtelijk onderzoek “Noto” komt naar voren dat de verdachte voorafgaand aan het faillissement aanzienlijke bedragen heeft onttrokken aan de boedel en zijn wettelijke verplichtingen als bestuurder heeft verzaakt.

De tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij in zijn hoedanigheid van (feitelijk en/of middellijk) bestuurder:

  1. Voorafgaand aan het faillissement niet heeft voldaan aan de administratieplicht, wat de afhandeling van het faillissement heeft bemoeilijkt (artikel 344a lid 1 sub 2 Sr);

  2. Voor het faillissement ruim 276.000 euro contant heeft opgenomen van de zakelijke rekening, waardoor schuldeisers zijn benadeeld (artikel 342 Sr);

  3. Tijdens het faillissement zonder geldige reden niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht jegens de curator, onder meer door geen of onvolledige stukken aan te leveren (artikel 344a lid 1 sub 3 Sr).

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie acht alle drie de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Gezien de ernst van de feiten eist het Openbaar Ministerie een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, een taakstraf van 240 uur en een beroepsverbod voor de duur van drie jaar, waarbij de verdachte gedurende die tijd geen recht heeft op het uitoefenen van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging pleit voor vrijspraak van feit 1 sub 1 en feit 3. De verdachte stelt dat hij alles wat aanwezig was aan administratie heeft verstrekt. De administratie zou zijn uitbesteed aan een boekhouder, en het tekortschieten daarvan zou hem niet als opzettelijk handelen kunnen worden aangerekend. Voorts zou de gebrekkige medewerking tijdens het faillissement het gevolg zijn van mentale problemen en geen bewuste opzet.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank spreekt de verdachte vrij van feit 1 sub 1, nu dit artikel pas van toepassing is ná het uitspreken van het faillissement, terwijl de tenlastegelegde periode zich uitstrekt tot aan het faillissementsvonnis.

Ten aanzien van de overige onderdelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:

  • Voorafgaand aan het faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan de administratieplicht (feit 1 sub 2);

  • Voor het faillissement ruim 276.000 euro aan contanten van de zakelijke rekening heeft opgenomen, hetgeen heeft geleid tot benadeling van schuldeisers (feit 2);

  • Tijdens het faillissement opzettelijk geen of onvolledige informatie heeft verstrekt aan de curator (feit 3).

De rechtbank oordeelt dat verdachte bewust zijn verplichtingen heeft verzaakt en daarmee opzet aanwezig is. De mentale gesteldheid van verdachte leidt niet tot strafuitsluiting, nu hij geen blijk heeft gegeven van de wil tot meewerken of communicatie met de curator.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:

  • Als feitelijk bestuurder voorafgaand aan het faillissement de administratieplicht heeft geschonden;

  • Als feitelijk bestuurder voor het faillissement geldbedragen ter waarde van circa 276.000 euro heeft onttrokken aan de boedel;

  • Als middellijk bestuurder tijdens het faillissement de wettelijke inlichtingenplicht heeft geschonden.

De strafoplegging

Hoewel de ernst van de feiten normaliter zou leiden tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden (conform de LOVS-oriëntatiepunten bij fraude tussen 250.000 en 500.000 euro), houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Deze omstandigheden betreffen mentale problematiek, gokgedrag, stress door de gezinssituatie en bedrijf, alsmede financiële en sociale instabiliteit. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de volgende straf:

  • Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar;

  • Een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien niet (naar behoren) uitgevoerd;

  • Een beroepsverbod voor de duur van drie jaar, inhoudende ontzetting uit het recht tot het uitoefenen van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon.

De rechtbank overweegt dat met deze straf de ernst van de feiten voldoende tot uitdrukking komt, mede ter bescherming van het maatschappelijk vertrouwen in het handelsverkeer.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^