Formele vervolging zonder maatschappelijke realiteit: hof beëindigt strafzaak tegen 'slapende' rechtspersoon

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 maart 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1976

Het hof verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van een besloten vennootschap die werd verdacht van witwassen. De onderneming is sinds 2017 feitelijk opgehouden te bestaan en heeft geen bedrijfsactiviteiten meer. De enige bestuurder is langdurig gedetineerd in Marokko, waardoor hij zijn aanwezigheidsrecht niet kan uitoefenen. Alle rechtshulpverzoeken om hem te horen zijn vruchteloos gebleven. Het hof acht verdere vervolging niet meer in overeenstemming met de maatschappelijke realiteit. Daarom wordt de zaak zonder inhoudelijke beoordeling beëindigd.

Context van de zaak

Deze zaak betreft het hoger beroep in een strafzaak tegen de besloten vennootschap verdachte, voortgekomen uit het omvangrijke strafrechtelijk onderzoek ‘Sprinkhaan’. Verdachte, een rechtspersoon, is in eerste aanleg door de rechtbank Oost-Nederland bij vonnis van 21 februari 2013 veroordeeld voor het medeplegen van witwassen. Daarbij is bepaald dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd. De onderneming is sinds 9 maart 2017 ambtshalve doorgehaald in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en lijkt sindsdien geen activiteiten meer te verrichten. De enige bestuurder van de vennootschap is sinds 2008 buiten Nederland en vanaf 2015 langdurig gedetineerd in Marokko.

Het feitencomplex ziet op vermoedelijke betrokkenheid bij witwaspraktijken tussen 2003 en 2008. Het openbaar ministerie had destijds het oog op het vermogen van de vennootschap, waartegen conservatoir beslag was gelegd. Later is dit beslag opgeheven ten behoeve van een overdracht van aandelen aan een derde partij, met medewerking van het openbaar ministerie. In het licht hiervan, en mede gezien het ontbreken van strafdoelmatigheid, is reeds in eerste aanleg afgezien van het opleggen van een straf of maatregel.

De tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat zij in de periode van 1 januari 2003 tot 21 april 2008, als rechtspersoon, zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Dit zou zijn geschied door geldsommen afkomstig uit misdrijven te verhullen of de werkelijke herkomst te maskeren. De verweten gedragingen vonden plaats binnen het kader van de activiteiten van de vennootschap, onder directe betrokkenheid van de bestuurder.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft primair gesteld dat verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, wegens het ontbreken van enig juridisch belang bij verdere behandeling van de zaak. Subsidiair heeft het openbaar ministerie zich op het standpunt gesteld dat het zelf niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in de verdere vervolging van verdachte, omdat een dergelijk vervolg geen reële maatschappelijke of strafrechtelijke betekenis meer heeft.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft zich verzet tegen het standpunt dat hoger beroep zinloos zou zijn. Hij benadrukt dat verdachte belang heeft bij een integrale beoordeling van het vonnis van de rechtbank. Tegelijkertijd voert hij aan dat de voortzetting van de vervolging onder de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd is. Daarbij beroept hij zich mede op de uitzonderlijk lange duur van de procedure, de afwezigheid van de bestuurder en de juridische obstakels die verdere procesgang onmogelijk maken. Bovendien is er gewezen op het ontbreken van enige reële mogelijkheid tot verdediging van verdachte, als gevolg van het feit dat de bestuurder zijn aanwezigheidsrecht niet kan effectueren vanwege zijn detentie in Marokko.

Het oordeel van het gerechtshof

Het gerechtshof acht verdachte ontvankelijk in het hoger beroep. Weliswaar zijn er vraagtekens gezet bij het procesbelang van de vennootschap, maar het feit dat door een gemachtigd raadsman schriftelijke grieven zijn aangevoerd en zittingen zijn bijgewoond, impliceert dat sprake is van een gerechtvaardigd belang bij voortzetting van het beroep.

Ten aanzien van de vervolgbaarheid van verdachte, stelt het hof voorop dat het openbaar ministerie in beginsel ontvankelijk is in de vervolging van rechtspersonen, ook wanneer deze rechtspersoon niet meer actief is. Het hof acht de zaak echter uitzonderlijk en ziet aanleiding af te wijken van deze hoofdregel. De volgende omstandigheden zijn daartoe doorslaggevend:

  • De inschrijving van de vennootschap in het handelsregister is al acht jaar geleden ambtshalve doorgehaald. Het is niet gebleken dat sprake is van daadwerkelijke bedrijfsvoering of activa. Er is geen sprake van enige feitelijke of juridische voortzetting van de onderneming;

  • De bestuurder van verdachte verblijft al sinds 2008 buiten Nederland en is sinds 2015 gedetineerd in Marokko wegens veroordelingen tot langdurige gevangenisstraffen voor drugsdelicten. Hij zal naar verwachting pas in of na 2030 vrijkomen;

  • Het openbaar ministerie heeft zelf reeds bij de rechtbank aangegeven dat het vervolgingsbelang grotendeels lag in het verkrijgen van vermogensvoordeel via ontneming, en heeft daar toen geen vervolg aan gegeven. In eerste aanleg is daarom geen straf geëist;

  • De procedure duurt inmiddels bijna twintig jaar. Gedurende de gehele looptijd heeft verdachte geen feitelijke verdediging kunnen voeren, anders dan via gemachtigde raadslieden;

  • Alle pogingen om de bestuurder te horen of naar Nederland te laten overbrengen zijn mislukt. Uitlevering is niet mogelijk op basis van de Marokkaanse wetgeving, ook videoconferentie is volgens Marokkaans recht uitgesloten. Rechtshulpverzoeken zijn herhaaldelijk onbeantwoord gebleven;

  • De aanwezigheid van de bestuurder op zitting is als fundamenteel recht erkend, maar vanwege internationale obstakels niet te realiseren. Het hof acht verdere vertraging niet in het belang van de rechtspleging.

Gelet op deze cumulatieve factoren, is het hof van oordeel dat de vervolging van verdachte een louter formeel karakter heeft gekregen en niet langer aansluit bij de maatschappelijke werkelijkheid. Er is geen sprake meer van een concrete strafrechtelijke doelstelling of van een publiek belang bij verdere afhandeling. Daarom wordt het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^