Bestuurder onttrekt tonnen aan zorgstichting en saboteert faillissementsafwikkeling
/Rechtbank Amsterdam 9 oktober 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7872
Een bestuurder van een zorgstichting wordt veroordeeld voor faillissementsfraude. Zij weigert opzettelijk informatie en administratie aan de curator te verstrekken. Daarnaast onttrekt zij ruim 267.000 euro aan de boedel, wetende dat schuldeisers hierdoor worden benadeeld. De rechtbank acht dit ernstig, maar houdt rekening met haar psychische toestand en de overschrijding van de redelijke termijn. Ze krijgt een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Ook wordt zij voor vijf jaar ontzet uit het recht bestuurder te zijn.
Context van de zaak
In deze strafzaak staat een natuurlijk persoon terecht, geboren in 1973, wonende in Nederland, die ten tijde van het ten laste gelegde optreedt als enig bestuurder van een zorgstichting, [stichting 1], die op 30 oktober 2018 in staat van faillissement wordt verklaard. De verdachte is daarnaast ook bestuurder van andere vennootschappen, waaronder [bedrijf 1] B.V. en heeft banden met een inmiddels gestaakte eenmanszaak [bedrijf 2].
De zaak draait om faillissementsfraude, waarbij verdachte wordt verweten dat zij in de aanloop naar en tijdens het faillissement opzettelijk inlichtingen en administratie onthoudt aan de curator. Daarnaast wordt zij verantwoordelijk gehouden voor het onttrekken van aanzienlijke geldbedragen aan de boedel van de stichting, terwijl zij weet dat schuldeisers hierdoor worden benadeeld. Tijdens de doorzoeking van haar woning worden achttien dozen vol administratieve bescheiden aangetroffen die zij ondanks herhaaldelijke verzoeken niet aan de curator heeft overgedragen.
Tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat:
Zij als bestuurder van een failliete stichting zonder geldige reden opzettelijk heeft geweigerd vereiste inlichtingen aan de curator te verstrekken.
Zij opzettelijk niet voldoet aan de wettelijke verplichting tot het terstond overdragen van de administratie van de stichting aan de curator.
Zij, in de periode voorafgaand aan het faillissement, geldbedragen aan de boedel onttrekt, terwijl zij weet dat schuldeisers daardoor worden benadeeld (primair), dan wel dat zij zonder zakelijke reden buitensporig middelen van de stichting heeft verbruikt, ten nadele van de schuldeisers (subsidiair).
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Voor feit 3 primair stelt hij dat verdachte vanaf 26 september 2017 wetenschap heeft van de benadeling van schuldeisers en toch doorgaat met het onttrekken van geld aan de boedel. Er wordt gerequireerd tot een gevangenisstraf van vier maanden onvoorwaardelijk en een beroepsontzetting voor vijf jaar.
Standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor de eerste twee feiten aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 3 primair bepleit de raadsvrouw vrijspraak. Verdachte heeft volgens haar niet willens en wetens de kans aanvaard dat schuldeisers zouden worden benadeeld. Daarnaast voert de raadsvrouw persoonlijke omstandigheden aan: de verdachte is psychisch kwetsbaar, volgt traumatherapie, en zou bij detentie haar behandeling verliezen, haar werk kwijtraken en haar dochter in de steek moeten laten. Verder verzoekt de verdediging rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle drie de primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank dat verdachte structureel en opzettelijk heeft geweigerd de curator de noodzakelijke inlichtingen te verstrekken, ondanks talloze verzoeken per e-mail, telefonisch en schriftelijk.
Voor feit 2 stelt de rechtbank vast dat verdachte in strijd met artikel 105a Faillissementswet de administratie van de stichting niet heeft overgedragen, terwijl zij daartoe verplicht was. Haar verklaring dat oud-medewerkers de administratie hebben meegenomen, wordt ongeloofwaardig geacht nu bij doorzoeking van haar woning alsnog achttien dozen aan administratie worden aangetroffen.
Met betrekking tot feit 3 primair stelt de rechtbank dat verdachte in de periode van 8 januari 2018 tot 30 oktober 2018 in totaal 267.792 euro aan de boedel heeft onttrokken, wetende dat schuldeisers hierdoor benadeeld zouden worden. De rechtbank acht opzet aanwezig, althans in voorwaardelijke zin, aangezien verdachte op de hoogte is van de financiële problemen binnen de stichting, onder meer door afgekeurde declaraties en onbetaalde salarissen.
De alternatieve periode van voor 8 januari 2018 acht de rechtbank niet bewezen, nu onvoldoende duidelijkheid bestaat over de precieze financiële situatie in die eerdere periode.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
Als bestuurder in het faillissement opzettelijk heeft geweigerd vereiste inlichtingen aan de curator te geven;
Opzettelijk niet terstond de volledige administratie van de stichting aan de curator heeft verstrekt;
In de periode van 8 januari 2018 tot en met 30 oktober 2018 als bestuurder geldbedragen aan de boedel heeft onttrokken, terwijl zij wist dat hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.
Strafoplegging
De rechtbank benadrukt de ernst van de gepleegde faillissementsfraude. Verdachte heeft als bestuurder van een zorgstichting misbruik gemaakt van haar positie door opzettelijk geld aan de boedel te onttrekken en vervolgens de afwikkeling van het faillissement te saboteren. Dit raakt niet alleen de directe schuldeisers, maar ondermijnt tevens het vertrouwen in instellingen binnen de zorgsector.
Hoewel de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, laat de rechtbank het volgende meewegen:
Verdachte is niet eerder voor vergelijkbare feiten veroordeeld.
Zij ondergaat op het moment van berechting een intensief behandeltraject vanwege psychische problematiek.
De redelijke termijn is met 2,5 jaar fors overschreden, hetgeen strafmatigend werkt.
Om die redenen komt de rechtbank tot een lichtere straf dan door het Openbaar Ministerie geëist.
Verdachte wordt veroordeeld tot:
Een taakstraf van 120 uur, met vervangende hechtenis van 60 dagen bij niet-uitvoering.
Een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Daarnaast legt de rechtbank twee bijkomende straffen op:
Ontzetting van het recht om gedurende vijf jaar het beroep van bestuurder van een rechtspersoon uit te oefenen.
Openbaarmaking van het vonnis door toezending aan de Kamer van Koophandel ter effectuering van de beroepsontzetting.
Lees hier de volledige uitspraak.
