Gebruik AIS-gegevens uit eNosenetwerk, voor toezicht en handhaving, door Omgevingsdienst en ILT in strijd met AVG?

Rechtbank Amsterdam 18 januari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:231

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ILT niet over de eNosegegevens had mogen beschikken en dat het gebruik daarvan dus onrechtmatig is, omdat het eNosenetwerk niet was bedoeld ter controle op het landelijk ontgassingsverbod.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Maximale duur van gijzeling als één strafzaak heeft geleid tot twee ontnemingsuitspraken

Hoge Raad 23 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:42

Als de rechter op grond van artikel 36e lid 11 Sr bij de oplegging van de ontnemingsmaatregel de duur van de gijzeling bepaalt die ten hoogste kan worden gevorderd, beloopt die duur ook in zo’n geval ten hoogste drie jaren, waarbij in deze zaak geldt dat onder een jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 31 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:805). Dit maximum geldt ook als de uit de gevoegde strafzaak voortkomende ontnemingsvorderingen – zoals in deze zaak en in de zaak met nummer 22/00005 P – niet in één ontnemingszaak aan de orde zijn gesteld.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Dagvaarding (gedeeltelijk) nietig i.v.m. ontbreken van de omschrijving van de feitelijke oplichtingshandelingen in TLL

Rechtbank Den Haag 24 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:768

In het onder 1 ten laste gelegde is opgenomen dat verzekeraar naam is bewogen tot afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van €590.050. De tenlastelegging vermeldt evenwel slechts de delictsomschrijving, waarin termen voorkomen die niet voldoende feitelijk zijn en die dus – conform de eis van artikel 261 lid 2 – dienen te worden verfeitelijkt. Dit is niet gebeurd. Het gevolg daarvan is dat de rechtbank van oordeel is dat de dagvaarding voor wat betreft dit gedeelte niet aan de eisen van de wet voldoet.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. samenloopvragen

Hoge Raad 16 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:11

Bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat samenloopvragen mede worden bepaald door de in het concrete geval toepasselijke strafbepaling(en). Als bijvoorbeeld een strafbepaling betrekking heeft op een meervoud van voorwerpen of gedragingen, rijst bij bewezenverklaring van het – gelijktijdig en op dezelfde plaats – handelen in strijd met die bepaling in beginsel geen samenloopvraagstuk omdat dan sprake is van een uit de delictsomschrijving voortvloeiende enkelvoudige kwalificatie. Daar staat tegenover dat in het bijzonder bij gevolgdelicten het uitgangspunt is dat elk gevolg – ook als de verschillende gevolgen uit hetzelfde feit of feitencomplex voortvloeien – een zelfstandige vervulling van de delictsomschrijving oplevert en dat daarom in beginsel van eendaadse samenloop of van een voortgezette handeling geen sprake is, zoals bij een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 met meerdere slachtoffers.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen: Voorzitter stichting veroordeeld voor valsheid en meineed

Rechtbank Midden-Nederland 22 december 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6970

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte en meineed. De feiten hebben zich afgespeeld binnen het onderzoek van de POCOB naar onder meer Stichting 1, de Stichting waar Verdachte voorzitter van is. De POCOB, een parlementaire ondervragingscommissie, heeft in het kader van haar opdracht om onderzoek te doen naar de ongewenste beïnvloeding van onvrije landen op religieuze en maatschappelijke organisaties, Stichting 1 opgedragen medewerking te verlenen aan het verstrekken van schriftelijke inlichtingen en documenten. Stichting 1 heeft aan dit verzoek voldaan door een brief, opgesteld door verdachte, te sturen aan de POCOB. Deze brief bevatte valse onderdelen: Verdachte heeft voorgewend dat de Stichting bepaalde stukken niet had terwijl zij in werkelijkheid daarover wel beschikte. Verdachte heeft met de valse informatieverstrekking in dat opzicht bewust de POCOB misleid. Verdachte heeft ten overstaan van diezelfde parlementaire ondervragingscommissie, de POCOB, meineed gepleegd. Er is geen sprake van een vermoeden van witwassen: de aangedragen feiten en omstandigheden zijn niet van dien aard dat het niet anders kan zijn dan dat de (contante) geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.

Read More
Print Friendly and PDF ^