Witwassen & (verzuim) beslagbeslissing

Hoge Raad 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1592

Het derde middel is gericht tegen het verzuim van het hof te beslissen over onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten een geldbedrag van €37.350. De hoogte van het inbeslaggenomen geldbedrag komt overeen met de hoogte van de opgelegde geldboete.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Welke eisen worden gesteld aan een appelschriftuur? Bevat de inhoud van een handgeschreven brief van de verdachte ‘grieven’?

Hoge Raad 29 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1636

Het Hof heeft overwogen dat het de brief van de verdachte “niet aanmerkt als een brief die grieven bevat” en heeft toepassing gegeven aan art. 416, tweede lid, Sv. In aanmerking genomen dat aan de formulering van grieven - die ook door de verdachte zelf kunnen worden ingediend - als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv geen hoge eisen worden gesteld (vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, rov. 2.40), is het oordeel van het Hof dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, niet zonder meer begrijpelijk.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Kan zaak op de voet van art. 80a RO worden afgedaan als in de schriftuur wordt verzocht een prejudicieel advies te vragen aan het EHRM?

Hoge Raad 29 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1635

Als in een schriftuur wordt verzocht om een prejudicieel advies, dan speelt de vraag in hoeverre de Hoge Raad gehouden is hierop inhoudelijk te reageren. Vereist een middel waarin een dergelijk verzoek is neergelegd steeds een gemotiveerde reactie, of kan een dergelijk middel in voorkomende gevallen ook afgedaan worden met een verkorte afdoening op grond van art. 80a of art. 81 RO? Een antwoord hierop kan gevonden worden in de zaak Baydar tegen Nederland.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt overwegingen termijn hernieuwd beklag

Hoge Raad 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1583

Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank de klager ten onrechte wegens overschrijding van de termijn van art. 552a, vierde lid, Sv, niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hernieuwde beklag. Het voert daartoe aan dat de Rechtbank heeft miskend dat sprake is van een ‘vervolgde zaak’ in de zin van het derde lid van art. 552a Sv.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. de vraag wanneer sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW

Hoge Raad 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465

Zoals bekend dient de strafrechter de toewijsbaarheid van de vordering van de Benadeelde partij te beoordelen naar materieel burgerlijk recht. Dat betekent dat hij een beslissing op de vordering behoort te nemen met inachtneming van de wetgeving en de rechtspraak van de civiele kamer van de Hoge Raad over het aansprakelijkheidsrecht. Ter verkrijging van de vergoeding waarop het aansprakelijkheidsrecht hem recht geeft, voegt de door een strafbaar feit Benadeelde persoon zich tegenwoordig evenwel veelal als Benadeelde partij in het strafproces. Hierdoor is onder andere de vraag onder welke omstandigheden een slachtoffer van een gepleegd strafbaar feit in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade inmiddels niet meer een kwestie waarover uitsluitend de civiele rechter zich bekreunt.

Read More
Print Friendly and PDF ^