Oplichting als oplichtingsmiddelen niet rechtstreeks worden aangewend jegens degene die een goed afgeeft maar door tussenkomst van derde?
/Hoge Raad 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1454
Voor oplichting in de zin van art. 326, eerste lid, Sr is vereist dat iemand door een oplichtingsmiddel wordt “bewogen” tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Niet vereist is dat het oplichtingsmiddel rechtstreeks wordt aangewend jegens degene die wordt bewogen tot de desbetreffende handelingen. Oplichting kan ook geschieden door tegenover een (niet-strafbare) tussenpersoon het oplichtingsmiddel aan te wenden, mits de verdachte daarbij heeft gehandeld met het in art. 326 Sr bedoelde oogmerk.
Read More