Oplichting als oplichtingsmiddelen niet rechtstreeks worden aangewend jegens degene die een goed afgeeft maar door tussenkomst van derde?

Hoge Raad 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1454

Voor oplichting in de zin van art. 326, eerste lid, Sr is vereist dat iemand door een oplichtingsmiddel wordt “bewogen” tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Niet vereist is dat het oplichtingsmiddel rechtstreeks wordt aangewend jegens degene die wordt bewogen tot de desbetreffende handelingen. Oplichting kan ook geschieden door tegenover een (niet-strafbare) tussenpersoon het oplichtingsmiddel aan te wenden, mits de verdachte daarbij heeft gehandeld met het in art. 326 Sr bedoelde oogmerk.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Bezwaarschrift tegen dagvaarding in het openbaar?

Hoge Raad 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1410

Naar aanleiding van signalen over mogelijke overtreding van de Arbeidstijdenwet ten aanzien van buitenlandse werknemers is door de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek gestart naar de bouwer, het consortium medeverdachte 2. In het kader van dat onderzoek verzocht de Inspectie van SZW aan medeverdachte 2 om inzage in de registratie van de arbeids- en rusttijden van de ingeleende werknemers van A Ltd.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Wanneer verjaart de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij?

Hoge Raad 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1457

Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een ‘Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces’ van de benadeelde partij ING Groep N.V. met bijlagen, dat is ondertekend op 23 januari 2009 en blijkens een daarop aangebrachte stempel is binnengekomen bij de Officier van Justitie te Amsterdam op 11 februari 2009.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR over schakelbewijs in ‘Amsterdamse medicijnmoorden’

Hoge Raad 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455

Read More
Print Friendly and PDF ^

Na schorsing OTTZ voor onbepaalde tijd is verzoek ex art. 36 Sv niet meer mogelijk, alleen een verzoek aan de voorzitter voor een dagbepaling

Hoge Raad 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1472

In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de verdachte om te verklaren dat de zaak is geëindigd ex art. 36 Sv, toegewezen op een moment waarop het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen. De vraag is of dat rechtens kan. Naast deze vraag spelen in de rechtspraktijk nog twee andere vragen met betrekking tot de uitleg van art. 36 Sv. De eerste is wat onder ‘vervolging’ in de zin van art. 36 Sv moet worden volstaan en meer in het bijzonder of het artikel toepassing kan vinden in gevallen waarin nog geen rechter op vordering van de officier van justitie in de zaak is betrokken. De tweede is aan de hand van welke maatstaf moet worden beoordeeld of de zaak “niet [wordt] voortgezet” in de zin van het artikel. Meer in het bijzonder is de vraag of de overschrijding van de redelijke termijn grond kan opleveren om te verklaren dat de zaak geëindigd is.

Read More
Print Friendly and PDF ^