'De Familie WC-Eend en het nieuwe boete- en publicatieregime van de Wft'

Aan DNB en de AFM is de bevoegdheid toegekend om boetes, punitieve sancties dus, op te leggen. Dat is niet vanzelfsprekend. AFM en DNB zijn immers bestuursorganen en geen (straf)rechters. Daarbij geldt dat de wettelijke boetemaxima zoals verankerd in de Wet op het financieel toezicht (‘Wft’) in de voorbije jaren sterk zijn gestegen. De AFM en DNB leggen (dan ook) steeds hogere boetes op. De rechtsbescherming dreigt daarbij ernstig in het geding te komen. Aldus komt ook naar voren in het door de Afdeling advisering van de Raad van State in juli 2015 aan de regering uitgebrachte advies. In dat advies wordt tevens blootgelegd dat bestuurlijke boetes oorspronkelijk alleen werden gebruikt voor lichte, veelvoorkomende overtredingen, maar tegenwoordig steeds vaker worden ingezet bij zware en complexe overtredingen. Bovendien worden vaker hoge boetes opgelegd bij relatief lichte overtredingen. Dat manifesteert zich ook, of misschien wel juist, bij de boetes die DNB en de AFM opleggen. Bij die boetes speelt bovendien parten dat boetelingen doorgaans ook onder doorlopend toezicht staan van DNB en/of de AFM. Bij veel onder toezicht staande instellingen bestaat de vrees dat die toezichtsrelatie (verder) getroebleerd raakt indien in beroep wordt gegaan tegen een door de toezichthouder opgelegde boete. Dat gebeurt dan ook relatief weinig, terwijl jurisprudentie-onderzoek al snel leert dat het instellen van beroep tegen boetebesluiten van DNB en de AFM bepaald niet kansloos is. Dat onder toezicht staande instellingen de toorn van de toezichthouder vrezen indien zij gebruik maken van het beroepsrecht is overigens niet merkwaardig in het licht van een recentelijk in het Financieele Dagblad (‘FD’) gepubliceerd interview met de hoogste toezichtsdirecteur van DNB, Jan Sijbrand.

Lees verder:

 

Print Friendly and PDF ^

Art. 7 Wte: Aanvang verjaring & Slagende bewijsklacht medeplichtigheid

Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1391 Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 29 september 2014 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden voor medeplichtigheid aan oplichting, meermalen gepleegd (feit 1 subsidiair), medeplichtigheid aan overtreding van voorschrift gesteld bij artikel 7 van de Wet Toezicht Effectenverkeer 1995, meermalen gepleegd (feit 2 subsidiair) en voor medeplichtigheid aan overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82 van de Wet Toezicht Kredietwezen, meermalen gepleegd (feit 3 subsidiair).

Eerste middel

Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde voor zover dit feit betrekking heeft op overeenkomsten met beleggers die vóór 8 mei 2002 zijn afgesloten omdat het onder 2 tenlastegelegde in zoverre reeds ten tijde van de inleidende dagvaarding was verjaard.

Het bestreden arrest houdt in:

"De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - aan de hand van een door hem overgelegde en aan het dossier toegevoegde pleitnotitie - op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de feiten 2 en 3, voor zover deze betrekking hebben op overeenkomsten met beleggers die vóór 8 mei 2002 zijn gesloten. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. De inleidende dagvaarding is uitgebracht op 8 mei 2008. Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten geldt een termijn voor verjaring van het recht op strafvervolging van zes jaren. Dat betekent dat ten aanzien van de beleggers [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 8] , [betrokkene 7] , [betrokkene 15], [betrokkene 9], [betrokkene 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 1] , [betrokkene 18] en [betrokkene 17] het recht op vervolging ter zake van het opzettelijk overtreden van de voorschriften gesteld in de artikelen 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 ('Wtk 1992') en 7 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ('Wte 1995') verjaard is.

Het hof overweegt daartoe als volgt.

Het opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 7 Wte 1995 en het opzettelijk overtreden van artikel 82 van de Wtk 1992 is een misdrijf, gelet op de artikelen 1 en 2 juncto artikel 6 van de Wet op de economische delicten, met elk een maximale strafbedreiging van 2 jaren. Op grond van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht verjaren genoemde misdrijven na zes jaren.

De inleidende dagvaarding is jegens de verdachte uitgebracht op 8 mei 2008. De verjaring is daarmee op die datum gestuit ex artikel 72 van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat feiten die vóór 8 mei 2002 zijn gepleegd, zijn verjaard.

Voor de vraag of het recht tot strafvervolging ten aanzien van bepaalde ten laste gelegde delicten met inachtneming van het vorenstaande is verjaard, is tevens van belang of bij die delicten sprake is van voortdurende of aflopende delicten. Gaat het om voortdurende delicten, dan zal de verjaring pas aanvangen op de dag nadat de verboden toestand is geëindigd, terwijl bij aflopende delicten de verjaring de dag na elk afzonderlijk gepleegd feit aanvangt.

Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat het zonder vergunning als effectenbemiddelaar aanbieden van diensten, zoals ten laste is gelegd onder 2, gekwalificeerd moet worden als een voortdurend delict. Dit delict is immers pas voltooid – en de termijn van verjaring vangt pas aan – op de dag dat de betrokken verdachte niet langer zonder vergunning opereert. Het feit dat er in werkelijkheid geen Amerikaanse staatsobligaties door de verdachte werden gekocht, doet hier niet aan af. Het hof is derhalve van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit."

Beoordeling Hoge Raad

Het Hof heeft door slechts te overwegen dat het onder 2 subsidiair tenlastegelegde delict gekwalificeerd moet worden als een "voortdurend delict" omdat dit delict "pas [is] voltooid op de dag dat de betrokken verdachte niet langer zonder vergunning opereert" zijn oordeel omtrent de aanvang van de verjaring niet behoorlijk gemotiveerd. In het bijzonder heeft het Hof geen inzicht erin gegeven op welke feiten en omstandigheden, zoals de aard van de werkzaamheden die de effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder voor de in de tenlastelegging genoemde personen gedurende de daarin vermelde periode heeft verricht of het tijdstip waarop deze die werkzaamheden heeft verricht, het zijn uitleg van de tenlastelegging heeft gebaseerd.

Het middel is terecht voorgesteld.

Tweede middel

Het middel klaagt dat de bewezenverklaarde medeplichtigheid aan - kort gezegd - het opzettelijk zonder vergunning als effectenbemiddelaar aanbieden en verrichten van diensten niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed, nu het daarvoor vereiste opzet niet uit de bewijsmiddelen volgt.

Beoordeling Hoge Raad

Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft tot het plegen van een misdrijf. Daartoe is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op het verschaffen van gelegenheid en middelen als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2, Sr, doch tevens dat het opzet van de verdachte al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf.

Aangezien de bewezenverklaring, voor zover behelzende dat de verdachte opzet heeft gehad op - kort gezegd - het door betrokkene 11 opzettelijk zonder vergunning als effectenbemiddelaar aanbieden en verrichten van diensten, niet zonder meer uit de hiervoor onder 2.3 en 2.4 weergegeven bewijsvoering kan worden afgeleid, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

Het middel slaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^

DNB start nieuwe webpagina voor publicatie van handhavingsmaatregelen

DNB is een nieuwe pagina op haar website gestart met de nieuwsberichten van de gepubliceerde handhavingsmaatregelen die worden opgelegd vanuit de verschillende toezichtwetten waarmee DNB werkt. Tot nog toe publiceerde DNB deze nieuwsberichten alleen in haar reguliere nieuwsoverzicht tussen alle andere berichten, maar nieuwe regelgeving vereist dat deze berichten vanuit het oogpunt van transparantie ook op één plek worden aangeboden. Behalve een betere toegang biedt de nieuwe pagina belanghebbenden ook de mogelijkheid om zich sneller op de hoogte te stellen van de eventuele vervolgstappen die ten aanzien van een handhavingsmaatregel worden gezet, zoals bezwaar- en beroepsprocedures. Via een tabel in het nieuwsbericht kan worden bekeken of er een procedure in gang is gezet, en zo ja, in welke fase deze zich bevindt.

Voor meer informatie:

 

Print Friendly and PDF ^

Hawala-bankieren: Vrijspraak witwassen, veroordeling voor medeplegen art. 2:3a Wft.

Rechtbank Rotterdam 21 april 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4867 De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verrichten van illegale geldtransacties. De verdachte heeft gedurende een half jaar veelvuldig grote contante geldbedragen buiten het formele geldcircuit verplaatst, uitbetaald of ontvangen. De verdachte heeft samen met anderen de voornoemde geldtransfers bedrijfsmatig als betaaldienstverlener verricht zonder te beschikken over een daartoe door de Nederlandse Bank verleende vergunning, dan wel een door die instelling geregelde vrijstelling. De verdachte heeft zich zodoende onttrokken aan de regels van het financiële toezichtrecht.

Verdachte heeft voorts ongeveer 95 gram hasjiesj voorhanden gehad. Hasjiesj is een voor de volksgezondheid schadelijke stof en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst.

Feiten 1 en 2

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in de ten laste gelegde periode tezamen en in vereniging met anderen meerdere geldbedragen krachtens (gewoonte)witgewassen. In de voornoemde periode heeft de verdachte dertien keer geld overgedragen en een substantieel geldbedrag voorhanden gehad in zijn woning in het kader van een criminele vorm van Hawala-bankieren. De feiten en omstandigheden in deze zaak en de werkwijze met betrekking tot het bankieren zijn zodanig dat kan worden geoordeeld dat het geld van voorafgaande misdrijven afkomstig is. De verdachten maakten gebruik van versluierende taal en op de handelingen die in deze zaak zijn waargenomen, zijn verschillende FATF typologieën van toepassing. De verdachte heeft daar geen enkele, laat staan verifieerbare, verklaring omtrent de herkomst van het geld tegenovergesteld. Voorts kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bankieren zonder vergunning, strafbaar gesteld op grond van de Wet financieel toezicht. De verdachte brengt en haalt zelf geld. Bij hem thuis is een token aangetroffen van een overdracht, die binnen de onderzoeksperiode valt. Dat duidt op zelf geld transporteren. Hij bemiddelde ook bij een tweetal transacties waarbij het daadwerkelijke ophalen of brengen door een ander, in casu medeverdachte 1 werd gedaan. Dan heeft hij de rol van onderbankier.

Standpunt verdediging

Bepleit is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is van vermogensbestanddelen ‘afkomstig uit enig misdrijf’ voorafgaand aan het voorhanden hebben en het overdragen daarvan in de zin van artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van de jurisprudentie kan niet worden volstaan met de typologieën van witwassen, indien duidelijk is dat het transacties in het kader van Hawala-bankieren betreft. Het dossier bevat geen aanwijzing die wijst op een ander gronddelict, anders dan de betrokkenheid van cliënt als koerier bij het Hawala-bankieren, waaruit de gelden zouden zijn voortgevloeid. Tevens kan niet worden bewezen dat cliënt op de hoogte zou zijn geweest van een mogelijk criminele herkomst van de verschillende geldbedragen.

Daarnaast is vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde, nu de verdachte slechts als koerier heeft gewerkt en deze feitelijke gedraging onvoldoende is om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte op het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener.

Beoordeling rechtbank

‘van misdrijf afkomstig’

De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier de schriftelijke weergave van afgeluisterde telefoongesprekken en sms-berichten bevindt met telefoonnummers die aan de verdachte en respectievelijk medeverdachte 1 worden toegeschreven. De gesprekken en berichten hebben een versluierend, voor buitenstaanders dikwijls cryptisch karakter waarin herhaalde patronen optreden en getallen een prominente rol spelen. In deze gesprekken wordt (onder meer) gesproken over het geven van ‘het toevertrouwde’, er worden nummers en adressen doorgegeven en soms worden kennelijk telefoonnummers van contactpersonen doorgegeven. Ook is er sprake van zogenoemde ‘tokens’ die kennelijk fungeren als legitimatie voor de afleveraars van de geldbedragen, zoals bij Hawala-bankieren gebruikelijk is. Tevens is gebleken dat door de verdachte met diverse contacten afspraken worden gemaakt die deels zijn geobserveerd, waarbij het vermoeden is ontstaan dat hierbij geldbedragen worden ontvangen of afgeleverd. De waarnemingen bij observaties op 14 november 2012 en 21 februari 2013 sluiten aan op de informatie in tapgesprekken en berichten. Op 14 november 2012 is na een overdracht een geldbedrag van 17.400 euro aangetroffen bij een medeverdachte, waarbij betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachte medeverdachte 1 aannemelijk is. Tevens is bij een doorzoeking van de woning van de verdachte een geldbedrag van 99.860 euro aangetroffen.

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als koerier ter zake van Hawala-bankieren geld van A naar B bracht. Tevens heeft hij verklaard dat het geld, dat tijdens de doorzoeking in zijn woning in beslag genomen is, de voorraad betreft die hij als koerier van Hawala-bankieren voorhanden had en niet zijn eigen geld betreft.

De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd van het van enig concreet misdrijf afkomstig zijn van de geldbedragen die onder de verdachte in beslag zijn genomen. De verdachte heeft ter terechtzitting een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring afgelegd.

Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat de verdachte betrokken was bij het zogenoemde Hawala-bankieren. Voorts is het niet op voorhand volslagen onwaarschijnlijk dat hij het onder hem in beslag genomen geld uit dien hoofde voorhanden had. Gelet daarop en op de specifieke werkwijze van Hawala-bankieren is het enkele voorkomen van omstandigheden zoals hier aan de orde - wat er ook zij van een verschijningsvorm die doet denken aan voorbeelden uit de reeks witwas-typologieën - in dit geval onvoldoende om daaraan een gerechtvaardigd vermoeden te ontlenen dat de verdachte zich bezig hield met witwassen. Nu het dossier overigens geen op witwassen duidende aanwijzingen bevat die niet door verdachtes werkzaamheden binnen het Hawala-bankieren (kunnen) worden verklaard en niet is komen vast te staan dat de bij hem aangetroffen geldbedragen zien op mogelijke opbrengsten of verdiensten daaruit en evenmin is gebleken dat verdachte op de hoogte zou zijn geweest van een mogelijk criminele herkomst van de verschillende geldbedragen uit strafbare feiten door anderen gepleegd dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.

Beoordeling van de rechtbank ten aanzien van feit 2

‘medeplegen’

Aan de verdachte wordt onder 2 verweten dat hij - tezamen en in vereniging met anderen - zonder vergunning betaaldiensten heeft verricht door geldtransacties en/of geldtransfers uit te voeren en/of gelden heeft ontvangen en/of beschikbaar gesteld en/of gehouden, namelijk ten aanzien van de geldbedragen opgenomen in het onder 2 ten laste gelegde.

Overdracht 26 september 2012

Uit de inhoud van opgenomen en afgeluisterde tapgesprekken en sms-berichten kwam naar voren dat de verdachte op 26 september 2012 een telefoonnummer ontving van zijn opdrachtgever in Marokko. De verdachte neemt contact op met dit telefoonnummer en maakt een afspraak met een NN-man. De verdachte stuurt medeverdachte 1 naar de ontmoeting met NN-man en laat de NN-man weten dat hij ‘het toevertrouwde moet geven’. NN-man heeft nummer ‘26’. Na de ontmoeting laat medeverdachte 1 aan de verdachte weten dat alles klopt, de verdachte rapporteert dit vervolgens weer terug naar zijn opdrachtgever in Marokko.

Overdacht 14 november 2012

Op 12 november 2012 werd verdachte gebeld door één van zijn Marokkaanse opdrachtgevers, genaamd opdrachtgever . opdrachtgever zei tegen verdachte dat hij woensdag gebeld zou worden door iemand aan wie hij 17.400 moet geven. Op 14 november 2012 werd verdachte gebeld door een NN-man, die later medeverdachte 2 genaamd bleek te zijn. De verdachte en medeverdachte 2 spraken af elkaar te ontmoeten in de adres . Tijdens observatie werd gezien dat verdachte in het voertuig van medeverdachte 2 plaatsnam. De verdachte belde vervolgens met opdrachtgever . Uit dat gesprek bleek dat verdachte dacht dat zijn contact "zou geven". opdrachtgever zei dat verdachte "moet geven". verdachte belde vervolgens naar medeverdachte 1 en zei dat medeverdachte 1 17.400 moet geven aan iemand die hij naar hem stuurt. Tijdens observatie werd gezien dat medeverdachte 2 een ontmoeting had met medeverdachte 1 in Nieuwegein. Beiden namen vervolgens korte tijd plaats in de auto van medeverdachte 1 , waarna beiden weer plaats namen in hun eigen auto. medeverdachte 1 belde vervolgens met verdachte en zei dat "hij hem het toevertrouwde heeft gegeven". medeverdachte 2 belde vervolgens met verdachte en zei dat het goed was; hij alleen biljetten van 20 had gekregen; hij het niet geteld had en het zo mee zou nemen. Kort hierna werd medeverdachte 2 op heterdaad aangehouden en werd in zijn auto een stoffen zak met 17.400 euro aangetroffen.

Uit de inhoud van opgenomen en afgeluisterde tapgesprekken en sms-berichten is gebleken dat ook bij de andere ten laste gelegde transacties de verdachte contact had met één van zijn opdrachtgevers in Marokko, de verdachte contact opneemt met een derde, in die gesprekken veelal (huis)nummers worden genoemd en er vervolgens een ontmoeting plaatsvindt tussen de verdachte en die derde, waarna de verdachte tot slot weer contact opneemt met zijn opdrachtgever in Marokko.

Gelet op de afgeluisterde tapgesprekken tussen de verdachte en één van de opdrachtgevers in Marokko en de hoogte van de inbeslaggenomen geldbedragen stelt de rechtbank vast dat de in de gesprekken genoemde nummers, getallen betreffen die staan voor het geldbedrag dat dient te worden overgedragen. Deze ‘nummers’ dienen voor de juiste hoogte van het geldbedrag te worden vermenigvuldigd met 1000.

Artikel 2:3a, lid 1, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) verbiedt het zonder vergunning van de Nederlandsche Bank uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener. De Wft onderscheidt in dit verband zeven soorten betaaldiensten (welke afkomstig zijn uit de bijlage bij de Europese richtlijn voor betaaldiensten 2007/64/EG), waaronder geldtransfers, die als volgt nader worden omschreven:

Van het verlenen van de dienst ‘geldtransfer’ is sprake als, zonder dat een rekening wordt geopend, van een betaler geld wordt ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken rechtstreeks aan een begunstigde dan wel aan een andere betalingsdienstverlener die de gelden aan de uiteindelijk begunstigde uitkeert.

Geldtransfers (of moneytransfers) worden in de praktijk vooral verleend ten behoeve van het overmaken van geld naar begunstigden in het buitenland, met name naar landen met een minder ontwikkeld banksysteem en waar het gebruik van bankrekeningen minder voorkomt. Ook voor onverwachte spoedbetalingen wordt wel van geldtransfers gebruik gemaakt.

Voor medeplegen moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De bijdrage aan het delict dient van voldoende intellectueel of materieel gewicht te zijn.

Nu de verdachte zeer intensief contact onderhield met zijn opdrachtgevers in Marokko, er sprake was van een hoge frequentie aan transacties, de verdachte een groot geldbedrag in zijn woning voorhanden had en ten minste in twee gevallen medeverdachte 1 aanstuurde in het kader van Hawala-bankieren, behelst het feitelijk handelen van de verdachte meer dan het slechts fungeren als geldkoerier. De verdachte heeft met zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan het strafbare feit. De verdachte kan derhalve worden aangemerkt als medepleger en heeft samen met anderen het bedrijf van betaaldienstverlener uitgeoefend.

Feiten 3 en 4

De officier van justitie acht het onder 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De ploertendoder is in de woning van de verdachte aangetroffen. Dat is een ploertendoder als genoemd in art 2 lid 1 onder g van de Regeling wapens en munitie, ofwel een wapen van de categorie 1 onder 3 van de WWM (als bedoeld onder artikel 2, lid 1, WWM).

De hasj is in de berging van de woning van de verdachte aangetroffen. Het plakje is positief getest op THC. Ook het NFI heeft vastgesteld dat het hasjiesj betreft.

Standpunt verdediging

Bepleit is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 en 4 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat de enkele vondst van beide zaken in de berging en de woonkamer onvoldoende wettig bewijs is voor de wetenschap en dus van het voorhanden hebben van beide zaken. Er kwam veel familie bij de verdachte thuis. Bovendien heeft de schoonvader van verdachte enkele dagen in de woonkamer gelogeerd. Er bestaat een reële mogelijkheid dat een ander de voorwerpen daar heeft geplaatst.

Beoordeling rechtbank

De rechtbank stelt vast dat tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte in een lade van een kast in de woonkamer een ploertendoder is aangetroffen. Daarnaast is in de berging van voornoemde woning in een doos en daarin een plastic zak met een plakje hasj aangetroffen.

De rechtbank neemt bij haar beoordeling als uitgangspunt dat de eigenaar tevens gebruiker van een pand in beginsel geacht wordt wetenschap te hebben van zich in dat pand bevindende goederen. Daarnaast constateert de rechtbank dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht en dus zelf geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de ploertendoder en de hasj in zijn woning.

Daar staat naar het oordeel van de rechtbank tegenover dat de woonkamer van de woning van verdachte een centrale plaats in de woning is, die tevens makkelijk toegankelijk is voor anderen dan de verdachte, hetgeen ook blijkt uit de verklaring van mevrouw getuige , inhoudende dat haar schoonvader een aantal nachten bij hen in de woonkamer logeerde. De rechtbank acht het onder voornoemde omstandigheden niet uitgesloten dat een ander dan verdachte de ploertendoder in de lade van de kast heeft achtergelaten, hetgeen namens verdachte, bij monde van diens advocaat naar voren is gebracht. Daar komt bij dat uit het dossier geen enkel feit of omstandigheid naar voren is gekomen waaruit het bewustzijn van de aanwezigheid van het wapen in de woning kan worden afgeleid. Niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die het wapen voorhanden heeft gehad dan wel dat het wapen zich in de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.

Dit is anders voor het onder 4 tenlastegelegde feit. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hasj in de berging van zijn woning voorhanden heeft gehad. De hasj bevond zich in de berging van de woning van de verdachte, wat naar het oordeel van de rechtbank een minder toegankelijke plek in de woning is. Gesteld noch gebleken is dat ook anderen toegang hadden tot deze berging. Derhalve kan het niet anders dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de drugs. De rechtbank acht het onder 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

  • Feit 2: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
  • Feit 4: handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 175 dagen. 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Toezichthouders AFM en DNB krijgen meer mogelijkheden voor waarschuwingen, vergelijkingen en weerwoord

Op 20 juni jl. is het concept wetsvoorstel transparant toezicht financiële markten ter consultatie aangeboden. Het concept wetsvoorstel beoogt een transparanter toezicht op financiële markten mogelijk te maken door een viertal wijzigingen van Afdeling 1.5.2 van de Wet op het financieel toezicht.

  1. Een uitbreiding van de mogelijkheden van de toezichthouders om een openbare waarschuwing uit te vaardigen.
  2. Een bevoegdheid voor AFM en DNB om namen van afzonderlijke instellingen te noemen wanneer zij resultaten van themaonderzoeken naar de mate van naleving en risico's voor de naleving, bekend maken.
  3. Een mogelijkheid voor de toezichthouders om te kunnen reageren op mededelingen van instellingen over het toezicht.
  4. Een grondslag voor DNB om bij amvb aan te wijzen kerncijfers van banken te publiceren.

Het voornemen bestaat om de bevoegdheden 2 en 3 ook in de Wet toezicht accountantsorganisaties, de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling op te nemen, voor zover deze daar nog niet in zijn opgenomen.

Het concept wetsvoorstel geeft de toezichthouders nieuwe bevoegdheden tot publicatie van informatie. Hierdoor wordt het toezicht transparanter. Deze nieuwe bevoegdheden sluiten aan bij bestaande praktijken. De bevoegdheden zullen worden toegepast op reeds bij de toezichthouder aanwezige informatie zodat het gebruik van die nieuwe bevoegdheden niet tot nieuwe kosten zal leiden.

Meer informatie: 

 

Print Friendly and PDF ^