Is sprake van een gewijzigd inzicht van de wetgever t.a.v. art. 341 en 343 Sr (Bedrieglijke bankbreuk)?
/Parket bij de Hoge Raad 8 oktober 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1013
De steller van het middel voert allereerst aan dat sinds de wetswijziging op 1 juli 2016 art. 341 (nieuw) Sr enkel nog ziet op de failliete natuurlijke persoon en geen betrekking meer heeft op de bestuurder of commissaris van de gefailleerde rechtspersoon, ten aanzien van wie de strafbaarstelling apart is geregeld in art. 343 (nieuw) Sr, zodat reeds om die reden art. 341 (oud) Sr is veranderd naar aanleiding van een gewijzigd inzicht van de wetgever en derhalve art. 341 (nieuw) Sr heeft te gelden als de voor de Verdachte meest gunstige bepaling als bedoeld in art. 1, tweede lid, Sr (waarbij in de toelichting op het middel in aanmerking wordt genomen dat te dezen niet is voorzien in een overgangsregeling).
Read More