Witwassen via tussenpersoon: taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf na vrijspraak voor oplichting
/Rechtbank Limburg 29 oktober 2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:10650
De rechtbank spreekt een vrouw vrij van oplichting via sociale media wegens het ontbreken van strafrechtelijke oplichtingsmiddelen. Zij heeft zich wel schuldig gemaakt aan witwassen van 1.899 euro, afkomstig van een frauduleuze overboeking. Hiervoor legt de rechtbank een taakstraf van tachtig uur op en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Reclasseringstoezicht wordt opgelegd. De dertien benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Een schadevergoedingsmaatregel wordt afgewezen.
Context van de zaak
De rechtbank Limburg buigt zich over een strafzaak tegen een vrouwelijke verdachte, geboren in 1996, woonachtig in Nederland. De verdachte staat terecht voor twee feiten: vermeende grootschalige oplichting via sociale media (feit 1) en witwassen van een geldbedrag (feit 2). De verdachte is een natuurlijk persoon en wordt bijgestaan door een advocaat. Dertien personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd, allen in verband met feit 1. De zitting vindt plaats op 15 oktober 2025, met vonnis op 29 oktober 2025. De zaak wordt behandeld in eerste aanleg door een meervoudige kamer.
De tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat zij, al dan niet samen met een of meer anderen, tussen 19 juni 2020 en 19 oktober 2021 via sociale media als bonafide verkoper heeft voorgedaan en in totaal 34 personen heeft bewogen tot betaling van bedragen variërend van 34,50 tot 250 euro, zonder levering van de goederen (feit 1). Daarnaast wordt haar verweten dat zij op 25 januari 2021 een bedrag van 1.899 euro heeft witgewassen (feit 2).
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 stelt hij dat de verdachte zich op bedrieglijke wijze heeft gepresenteerd als bonafide verkoper, betalingen heeft geïnd, zonder te leveren, en daarmee slachtoffers heeft bewogen tot afgifte van geld. Ten aanzien van feit 2 stelt hij dat de verdachte betrokken was bij het overboeken van geld van de rekening van een ander naar een derde partij, met als doel de herkomst te verhullen.
De officier vordert een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, een taakstraf van 240 uur, reclasseringstoezicht en stelt dat de verdachte ondersteuning nodig heeft. Hij wijst tevens op de overschrijding van de redelijke termijn.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1, met uitzondering van de periode vóór 26 november 2020 (eerste aangifte), waarvoor zij vrijspraak bepleit, evenals voor het medeplegen. Ten aanzien van feit 2 refereert zij zich eveneens aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw verzoekt om volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte: geen recidive, openheid over de feiten, en een forse overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank komt tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit. Zij overweegt dat het gedrag van de verdachte – het niet leveren van bestelde en betaalde goederen – mogelijk civielrechtelijk als wanprestatie kwalificeert, maar niet voldoet aan de strafrechtelijke criteria van oplichting. Volgens vaste jurisprudentie levert het zich enkel voordoen als bonafide verkoper geen ‘valse hoedanigheid’ op in de zin van artikel 326 Sr. Ook andere oplichtingsmiddelen, zoals listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels, zijn niet aangetoond. Daarmee ontbreekt het vereiste bedrieglijke opzet voorafgaand aan de betaling door de slachtoffers.
De rechtbank merkt wel op dat het handelen van de verdachte mogelijk strafbaar zou kunnen zijn onder het sinds 2019 ingevoerde artikel 326e Sr (online handelsfraude), maar dit is niet tenlastegelegd.
Feit 2
De rechtbank acht het witwassen van 1.899 euro op 25 januari 2021 wettig en overtuigend bewezen. De verdachte verklaart dat zij met medeweten betrokken was bij een frauduleuze overboeking van 2.000 euro vanaf de rekening van een kwetsbare man naar een klant van haar. Die klant heeft vervolgens op haar verzoek 1.899 euro in delen teruggestort op de rekening van haar partner. Van dit bedrag hebben de verdachte en haar partner 500 euro behouden, de rest is doorgegeven aan een derde partij.
De rechtbank acht het opzet op witwassen bewezen: de verdachte weet dat het geld uit misdrijf afkomstig is en werkt mee aan verplaatsing en verhulling ervan.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte zich schuldig maakt aan het witwassen van 1.899 euro door het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en gebruiken van dit geld, met wetenschap van de criminele herkomst.
De strafoplegging
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het feit, het blanco strafblad van de verdachte, haar kwetsbare persoonlijke situatie (onder meer beïnvloedbaarheid en een alcoholprobleem) en het feit dat zij hulp heeft gezocht. De rechtbank acht een taakstraf van tachtig uren passend en legt daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht en ambulante begeleiding.
De rechtbank houdt tevens rekening met een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer zestien maanden en matigt de straf mede om die reden. Deze straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie, mede omdat de verdachte is vrijgesproken van feit 1.
De benadeelde partijen
Aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van feit 1, verklaart de rechtbank alle dertien benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding. Zij kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de aangever zich niet als benadeelde partij gevoegd. De officier van justitie verzoekt alsnog een schadevergoedingsmaatregel op te leggen van 1.899 euro. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat niet is gebleken dat de aangever schadevergoeding wenst. Hij heeft niet gereageerd op de informatiebrief van het Openbaar Ministerie, en het is mogelijk dat hij al op andere wijze is gecompenseerd.
Lees hier de volledige uitspraak.
