Werkgever veroordeeld voor onvoldoende toezicht bij dodelijk arbeidsongeval in rioolput

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 27 juni 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1798

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch spreekt een rioolreinigingsbedrijf vrij van dood door schuld na een dodelijk arbeidsongeval in 2014. De werknemer betrad op eigen initiatief zonder veiligheidsmiddelen een rioolput en kwam om het leven. Wel acht het hof bewezen dat het bedrijf onvoldoende toezicht hield op naleving van veiligheidsvoorschriften. Het bedrijf wordt hiervoor veroordeeld tot een geldboete van 4.000 euro. Vorderingen tot schadevergoeding van nabestaanden worden afgewezen wegens gebrek aan wettelijke grondslag.

Context van de zaak

De verdachte betreft een rechtspersoon, een bedrijf dat zich bezighoudt met rioolreiniging en gerelateerde werkzaamheden. Op 9 december 2014 komt een werknemer van het bedrijf, slachtoffer, tijdens werkzaamheden in een rioolput in Oisterwijk om het leven. De werknemer heeft de put betreden zonder de vereiste veiligheidsmiddelen, waarna hij is gevallen en overleden. Het arbeidsongeval leidt tot strafrechtelijke vervolging van het bedrijf wegens dood door schuld (artikel 307 Sr) en het overtreden van arbeidsomstandighedenvoorschriften (artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet).

De tenlastelegging

De verdachte wordt onder 1 verweten dat zij, door aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig handelen als werkgever, schuld heeft aan de dood van slachtoffer. Onder 2 wordt haar verweten dat zij diverse voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet heeft overtreden, waaronder onvoldoende instructie en toezicht op het naleven van veiligheidsmaatregelen.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van blootstelling aan waterstofsulfide (H2S) in de rioolput. De verdachte zou hebben verzuimd te voldoen aan de vereisten voor het betreden van een besloten ruimte en aldus hoogst onvoorzichtig te werk zijn gegaan. Dit levert volgens het Openbaar Ministerie schuld op aan het overlijden. Tevens acht de advocaat-generaal het opzettelijk overtreden van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet bewezen. De vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding wegens affectieschade dienen volgens het Openbaar Ministerie te worden toegewezen, ondanks de datum van het feit.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging voert aan dat de doodsoorzaak van het slachtoffer onbekend is en het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het overlijden ontbreekt. Voorts stelt zij dat de werkgever aan haar zorgplicht heeft voldaan en dat het slachtoffer zelfstandig heeft gehandeld in afwijking van zijn opdracht. De verdediging verzoekt vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging dat geen sprake is van opzet bij het bedrijf, en dat de dagvaarding deels onvoldoende feitelijk is uitgewerkt. Ook vraagt zij niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in hun vorderingen, aangezien de feiten dateren van vóór 1 januari 2019.

Het oordeel van het hof

Het hof spreekt de verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde. Volgens het hof is geen sprake van schuld in de zin van artikel 307 Sr. De werkgever had veiligheidsmaatregelen getroffen, instructies gegeven en toezicht gehouden conform de normen. Hoewel de veiligheidsmiddelen op het moment van het ongeval niet op locatie aanwezig waren, konden de werknemers deze alsnog verkrijgen. Het betreden van de rioolput door het slachtoffer gebeurde op eigen initiatief en in afwijking van zijn opdracht, hetgeen niet volledig aan de werkgever kan worden toegerekend.

Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde verklaart het hof de verdachte partieel vrij. De tenlastelegging met betrekking tot één gedraging is nietig verklaard wegens onvoldoende feitelijke onderbouwing. Voor de overige onderdelen acht het hof onvoldoende bewijs aanwezig om tot veroordeling te komen, met uitzondering van het verwijt dat de verdachte onvoldoende heeft toegezien op de naleving van veiligheidsvoorschriften en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Het hof stelt vast dat er geen goede overdracht van werkzaamheden heeft plaatsgevonden, en dat essentiële informatie over de risico’s niet is gedeeld met het slachtoffer. Hierdoor heeft de verdachte haar zorgplicht geschonden, hetgeen valt onder artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet.

De bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte als werkgever op 9 december 2014 heeft nagelaten toe te zien op de naleving van veiligheidsinstructies en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, waardoor zij redelijkerwijs had moeten weten dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een werknemer ontstond of te verwachten was.

De strafoplegging

Hoewel het hof van oordeel is dat in beginsel een geldboete van 5.000 passend zou zijn, wordt deze met 1.000 verminderd wegens schending van de redelijke termijn. De behandeling in eerste aanleg en hoger beroep heeft samen meer dan vijf jaar geduurd. De verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van 4.000.

De benadeelde partijen

De vorderingen van de benadeelde partijen worden niet-ontvankelijk verklaard. Het hof overweegt dat voor feiten die zijn gepleegd vóór 1 januari 2019, geen wettelijke grondslag bestond voor het toekennen van affectieschade. De wetswijziging die dat mogelijk maakt, werkt niet terug in de tijd. Er bestaat daarom geen rechtsgrond voor toekenning van de gevorderde bedragen. De benadeelde partijen worden in de proceskosten veroordeeld, die op nihil worden begroot.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^