Vrijspraak voor houthandelaren in omvangrijk teakonderzoek: geen marktdeelnemerschap vastgesteld

Rechtbank Amsterdam 17 april 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:2531 en ECLI:NL:RBAMS:2025:2532

In het strafrechtelijk onderzoek “Harpij” spreekt de rechtbank Amsterdam zowel een houthandel als haar bestuurder vrij van het onrechtmatig importeren van teakhout uit Myanmar. De rechtbank oordeelt dat niet zij, maar buitenlandse ondernemingen die het hout fysiek inklaarden, als marktdeelnemers gelden onder de Europese Houtverordening. Van een schijnconstructie of medeplegen is geen sprake. De importeurs hebben aantoonbaar voldaan aan de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank acht ook geen opzet of strafbare samenwerking bewezen. Het in beslag genomen hout wordt teruggegeven.

Context van de zaak

In de strafzaken voortvloeiend uit het strafrechtelijk onderzoek “Harpij” behandelt de rechtbank Amsterdam twee verbonden dossiers die betrekking hebben op de import van teakhout uit Myanmar. Verdachten zijn enerzijds een natuurlijk persoon, geboren in 1943, bestuurder van een Nederlandse houthandel (bedrijfsnaam 1), en anderzijds een rechtspersoon, eveneens actief als houthandelaar (verdachte). De zaken vinden hun oorsprong in een handhavingsverzoek van de Environmental Investigation Agency (EIA), waarop de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2016 een onderzoek start naar mogelijke overtredingen van de Europese Houtverordening (Verordening (EU) nr. 995/2010). Aan beide verdachten wordt verweten dat zij teakhout uit Myanmar op de Europese markt hebben gebracht zonder te voldoen aan de daarin opgenomen zorgvuldigheidsverplichtingen.

Na een initiële waarschuwing en een latere last onder dwangsom, blijkt uit vervolgonderzoek (codenaam: Havik) dat de import van teakhout is voortgezet, maar nu via bedrijven in Italië en Kroatië. De Nederlandse justitie vermoedt dat sprake is van een schijnconstructie om de verplichtingen uit de Houtverordening te omzeilen, en dat de Nederlandse ondernemingen feitelijk marktdeelnemer zijn gebleven.

De tenlastelegging

Beide verdachten wordt ten laste gelegd dat zij, als marktdeelnemer dan wel in medeplegen met andere marktdeelnemers, in de periode van 1 januari 2018 tot en met 12 maart 2020 in strijd met artikel 4 van de Houtverordening hebben gehandeld door teakhout op de Europese markt te brengen zonder toepassing van het stelsel van zorgvuldigheid zoals uitgewerkt in artikel 6 lid 1 van die verordening.

De natuurlijke persoon wordt verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan de verboden gedragingen van bedrijfsnaam 1.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse ondernemingen en hun bestuurder kwalificeren als marktdeelnemer. Volgens het OM is sprake van opzet: de betrokken partijen zouden bewust overeenkomsten sluiten met Myanmarese leveranciers en daarbij rechtstreeks prijs, kwaliteit en hoeveelheid afstemmen, terwijl zij de feitelijke import uitbesteden aan schijnfirma’s in Italië en Kroatië die geen ondernemersrisico lopen. Deze buitenlandse entiteiten zouden slechts expediteurs zijn. Nu geen due diligence-procedures zijn gevolgd door de Nederlandse bedrijven, is sprake van een strafbare overtreding van de Houtverordening.

In de zaak tegen de natuurlijke persoon vordert de officier van justitie een geldboete van 25.000 euro, waarvan 15.000 euro voorwaardelijk. In de zaak tegen de rechtspersoon wordt een boete gevorderd van 200.000 euro, waarvan 150.000 euro voorwaardelijk. Voorts wordt gevorderd dat het in beslag genomen hout dat binnen de tenlastegelegde periode op de markt is gebracht, aan het verkeer wordt onttrokken, dan wel verbeurd wordt verklaard.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging betoogt in beide zaken dat de Nederlandse partijen niet kwalificeren als marktdeelnemer. Het hout is fysiek ingevoerd en ingeklaard door bedrijven in Italië en Kroatië, die optraden als importeur bij de douane, de zorgvuldigheidsdocumentatie verzorgden en verantwoordelijk waren voor het naleven van de Houtverordening. Deze bedrijven zijn niet speciaal voor deze handel opgericht en hadden ook andere klanten. Van medeplegen is geen sprake: er is geen sprake van nauwe, bewuste samenwerking gericht op normschending.

Voorts wordt gesteld dat er geen sprake is van een schijnconstructie. De handelsroutes zijn daadwerkelijk verlegd, de goederen- en geldstromen liepen via de buitenlandse importeurs, en deze hebben aantoonbaar hun verplichtingen onder de Houtverordening nageleefd. Controles door bevoegde autoriteiten in Italië en Kroatië bevestigen de rechtmatigheid van de invoer. Een eventuele veroordeling zou in strijd zijn met het beginsel van wederzijdse erkenning en het Unierechtelijk vertrouwensbeginsel. In het dossier ontbreken uitlatingen of gedragingen van het Nederlandse Openbaar Ministerie die gerechtvaardigd vertrouwen op niet-vervolging zouden kunnen opwekken.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat een marktdeelnemer in de zin van de Houtverordening diegene is die houtproducten voor het eerst op de interne markt brengt. In lijn met de ‘Richtsnoeren voor de EU-Houtverordening’ is dit de entiteit die het hout invoert en inklaart bij de douane. In beide zaken staat vast dat de bedrijven in Italië en Kroatië de zendingen hebben ingeklaard, optraden als importeurs in de douanedocumenten, en verantwoordelijk waren voor de zorgvuldigheidstoetsing. Zij zijn dan ook de enige marktdeelnemers in deze keten.

De stelling van het OM dat deze bedrijven slechts expediteurs zijn, vindt geen steun in het dossier. De facturen en betalingen wijzen op werkelijke handelsbetrekkingen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat sprake is van een papieren werkelijkheid. Van een schijnconstructie is dan ook geen sprake.

Voorts is niet komen vast te staan dat de importeurs hun verplichtingen uit de Houtverordening hebben geschonden. In tegendeel, de dossierstukken bevatten inspectieverslagen, verklaringen van de importeurs en bevestigingen van de bevoegde autoriteiten dat de zendingen legaal en overeenkomstig de verordening zijn ingevoerd. Daarmee is ook niet voldaan aan de voorwaarden voor strafbaar medeplegen.

De rechtbank acht aannemelijk dat beide Nederlandse entiteiten zich binnen de grenzen van de wet hebben willen bewegen en dat hun gedragingen passen binnen het handelsmodel van ‘handelaar’ zoals onderscheiden van ‘marktdeelnemer’. De natuurlijke persoon heeft daarbij geen leiding gegeven aan strafbare gedragingen, omdat deze gedragingen ontbreken.

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde in beide zaken niet bewezen. Er is geen sprake van handelen in strijd met de Houtverordening, noch van feitelijke leiding daaraan.

De strafoplegging

Beide verdachten worden vrijgesproken. De gevorderde geldboetes en bijkomende sancties blijven dan ook achterwege.

Beslag

In de zaak tegen de rechtspersoon gelast de rechtbank de teruggave van het in beslag genomen teakhout. Nu geen strafbaar feit is vastgesteld, is onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring juridisch niet toegestaan. Voor eventuele schade of waardecompensatie is geen grondslag binnen deze procedure.

Lees hier de volledige uitspraken:

Print Friendly and PDF ^