Voorwaardelijke taakstraffen voor witwassen na vriend-in-noodfraude, maar deels OVAR omdat het bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd als witwassen
/Rechtbank Noord-Nederland 6 mei 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:1659 en ECLI:NL:RBNNE:2025:1660
Twee mannen zijn door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld voor witwassen van geldbedragen afkomstig uit vriend-in-nood- en bankmedewerkerfraude. Ze ontvingen duizenden euro’s op hun bankrekeningen en namen dit contant op of gebruikten het verder. Voor de oplichtingsgelden uit eigen misdrijf volgt ontslag van rechtsvervolging omdat geen sprake is van verhullingshandelingen. Eén verdachte krijgt 80 uur taakstraf voorwaardelijk, de ander 60 uur. Beide moeten schadevergoedingen betalen van ruim 4.000 euro.
Context van de zaak
De rechtbank Noord-Nederland doet uitspraak in twee samenhangende strafzaken tegen twee jonge, mannelijke verdachten, beiden woonachtig in Nederland en geboren respectievelijk in 1997 en 2001. De zaken draaien om een gezamenlijke betrokkenheid bij een breed opgezet fraude-netwerk, waarin via valse advertenties op Marktplaats, alsmede door middel van vriend-in-nood- en bankmedewerkerfraude, geldbedragen zijn afgetroggeld van tientallen slachtoffers. De geldstromen zijn vervolgens via bankrekeningen van de verdachten of hun mededaders verplaatst en contant opgenomen. De feiten speelden zich af tussen december 2019 en augustus 2021.
Tenlastelegging
Beide verdachten wordt verweten dat zij, al dan niet in vereniging, geldbedragen hebben verworven, voorhanden gehad of gebruikt, terwijl zij wisten dat deze afkomstig waren uit misdrijf. Daarnaast wordt één van de verdachten ook poging tot witwassen verweten met betrekking tot een overboeking die dankzij alertheid van de bank niet werd voltooid.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert vrijspraak voor het merendeel van de tenlastegelegde feiten. Zij voert aan dat voor een bewezenverklaring van witwassen vereist is dat het geld niet afkomstig mag zijn uit een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf. In het geval van de Marktplaatsfraude is daarvan sprake. Witwassen is dan juridisch niet aan de orde, tenzij sprake is van verhullingshandelingen, die hier niet zijn vastgesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden sluiten zich bij het standpunt van het Openbaar Ministerie aan en betogen dat de verdachten moeten worden vrijgesproken voor zover sprake is van geld uit eigen misdrijf. Voorts wordt aangevoerd dat de verdachten geen beschikkingsmacht meer hadden over hun bankrekeningen op het moment dat latere overboekingen werden gedaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat beide verdachten betrokken zijn bij de Marktplaatsfraude, waarbij zij geld op hun rekeningen ontvingen uit oplichtingen waarvoor zij zelf verantwoordelijk waren, al dan niet als medepleger. Nu de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het verwerven of voorhanden hebben van geld uit eigen misdrijf zonder aanvullende verhullingshandelingen niet als witwassen kan worden gekwalificeerd (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001), ontslaat de rechtbank beide verdachten in zoverre van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van geldbedragen uit vriend-in-nood- en bankmedewerkerfraude, waarbij de herkomst niet direct bij de verdachten ligt, acht de rechtbank bewezen dat beide verdachten deze gelden hebben witgewassen. Het gaat in het ene geval om een daadwerkelijk ontvangen bedrag van 4.235,50 euro, in het andere om een bedrag van 4.027,87 euro. Ook acht de rechtbank bewezen dat één van de verdachten geprobeerd heeft een bedrag van 2.375,45 euro te laten storten, een poging die mislukte omdat de bank de transactie tegenhield.
Bewezenverklaring
Beide verdachten worden vrijgesproken van het witwassen van geld dat zij zelf door oplichting verkregen. Zij worden echter veroordeeld voor:
Medeplegen van witwassen van bedragen afkomstig van derden (niet-eigen misdrijven)
In één geval: poging tot witwassen van een bedrag dat uiteindelijk niet werd ontvangen
Strafoplegging
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de ernst van de feiten, de gevoeligheid van de gebruikte fraudevormen, en de impact op de slachtoffers. De rechtbank overweegt dat de vriend-in-noodfraude het vertrouwen van slachtoffers ernstig schaadt. Tevens weegt mee dat in beide zaken sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, wat leidt tot een strafmatigende werking.
De eerste verdachte (geboren in 1997) wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uur, met een proeftijd van 1 jaar.
De tweede verdachte (geboren in 2001) wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 60 uur, eveneens met een proeftijd van 1 jaar.
Benadeelde partijen
In beide zaken zijn meerdere slachtoffers benadeeld. De rechtbank wijst de vorderingen af die zien op schade uit niet-strafbare feiten (eigen misdrijven). Slechts de vorderingen die verband houden met het daadwerkelijk bewezen witwassen worden toegewezen.
Zo wordt de verdachte in de eerste zaak veroordeeld tot betaling van 4.027,87 euro aan een van de slachtoffers, vermeerderd met wettelijke rente.
De tweede verdachte wordt veroordeeld tot betaling van 4.235,50 euro aan een ander slachtoffer, eveneens vermeerderd met wettelijke rente. In beide gevallen wordt ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Lees hier de volledige uitspraken: