Regiebeslissingen in onderzoek Biota: geen verplichting tot toevoegen overzicht-procesverbaal aan dossier
/Gerechtshof Amsterdam 21 oktober 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2829
Het gerechtshof Amsterdam wijst het verzoek af om het Openbaar Ministerie te verplichten een overzichtsproces-verbaal aan het dossier toe te voegen. Volgens het hof vereist artikel 3 van het Besluit processtukken in strafzaken alleen een beknopt verslag van relevante opsporingshandelingen die wél aan het dossier zijn toegevoegd. De verdediging onderbouwt niet dat informatie ontbreekt. Het hof acht het bestaande dossier volledig en toereikend. Ook het verzoek om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen wordt afgewezen. De toepasselijke rechtsregels zijn volgens het hof helder en bieden geen ruimte voor twijfel.
Context van de zaak
De zaak betreft een regiebeslissing in het omvangrijke strafrechtelijk onderzoek ‘Biota’, een fraudezaak van aanzienlijke complexiteit en omvang. De verdachte betreft een natuurlijk persoon, van wie wordt vermoed dat hij betrokken is bij ernstige economische delicten. De strafzaak bevindt zich nog in de voorfase en wordt behandeld door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.
Op 14 oktober 2025 is het onderzoek ter terechtzitting aangevangen en op 21 oktober 2025 hervat. In deze zitting heeft het hof zich gebogen over enkele verzoeken van de verdediging die zien op de samenstelling van het procesdossier.
De tenlastelegging
De inhoudelijke behandeling van de tenlastelegging volgt in een latere fase van de procedure. Het onderhavige proces-verbaal heeft uitsluitend betrekking op regiebeslissingen die relevant zijn voor de voorbereiding van het procesdossier. In het bijzonder speelt de vraag of het Openbaar Ministerie gehouden is een zogenoemd overzichtsproces-verbaal op te nemen in het dossier.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. E. Visser, verzet zich tegen het verzoek van de verdediging om een aanvullend overzichtsproces-verbaal toe te voegen. Het OM stelt zich op het standpunt dat reeds is voldaan aan de wettelijke vereisten, zoals opgenomen in artikel 3 van het Besluit processtukken in strafzaken. De bestaande processtukken, inclusief indexen en relazen waarin de relevante opsporingshandelingen zijn opgenomen, zouden reeds een toereikend en volledig beeld geven van het verloop van het onderzoek.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt het hof om het Openbaar Ministerie te verplichten tot toevoeging van een overzichtsproces-verbaal aan het strafdossier, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit processtukken in strafzaken. Volgens de verdediging dient het OM niet alleen verslag te doen van de geselecteerde processtukken, maar tevens van alle opsporingshandelingen die tijdens het onderzoek zijn verricht, ongeacht of deze zijn toegevoegd aan het dossier.
Daarnaast verzoekt de verdediging – voorwaardelijk – om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over de reikwijdte van deze verplichting. De verdediging stelt dat de interpretatie van de betreffende wettelijke bepaling onduidelijk is en dat rechterlijke uitleg gewenst is in het kader van rechtszekerheid en eerlijke procesvoering.
Het oordeel van het gerechtshof
Het gerechtshof Amsterdam wijst beide verzoeken van de verdediging af. Het hof overweegt allereerst dat het Besluit processtukken in strafzaken enkel van toepassing is op stukken die daadwerkelijk zijn geselecteerd voor het procesdossier. Deze uitleg vindt steun in de Nota van Toelichting bij het Besluit en in de wetsgeschiedenis. Het overzichtsproces-verbaal – zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 – heeft tot doel een beknopt chronologisch overzicht te geven van relevante opsporingshandelingen die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak. Het gaat nadrukkelijk niet om een volledig overzicht van alle verrichte handelingen.
Het hof stelt dat het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is voor de samenstelling van het dossier en bij die selectie het zogeheten relevantiecriterium dient toe te passen. Alleen die stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing dienen te worden toegevoegd. Het hof constateert dat in het onderhavige geval een omvangrijk procesdossier beschikbaar is, voorzien van uitgebreide indexen en relazen waarin opsporingshandelingen worden vermeld.
De verdediging heeft volgens het hof onvoldoende onderbouwd waarom zou moeten worden aangenomen dat relevante opsporingshandelingen buiten het dossier zijn gelaten. De enkele ontkenning door de verdachte van de ten laste gelegde feiten volstaat niet als grond voor een nadere verplichting aan het OM. Het hof acht het daarom niet noodzakelijk dat het OM aanvullend een overzichtsproces-verbaal toevoegt.
De bewezenverklaring
Een bewezenverklaring ontbreekt in deze fase van de procedure, nu het om een regiezitting gaat. Er is nog geen inhoudelijke behandeling van de strafzaak of beoordeling van de tenlastelegging.
De strafoplegging
Ook over de strafoplegging is in deze beslissing nog geen oordeel geveld, aangezien het strafproces zich nog in de voorbereidende fase bevindt.
Afwijzing prejudiciële vragen
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad wordt eveneens afgewezen. Het hof stelt dat het slechts aangewezen is om dergelijke vragen te stellen indien sprake is van een rechtsvraag die noodzakelijk is voor de beoordeling van de zaak, en waarvoor in de rechtsontwikkeling geen duidelijkheid bestaat. Volgens het hof is daar in dit geval geen sprake van. De relevante rechtsregels zijn helder en laten volgens het hof geen ruimte voor redelijke twijfel over hun uitleg of toepassing. Er resteert dan ook geen rechtsvraag die zich leent voor voorlegging aan de Hoge Raad.
Conclusie
Het gerechtshof Amsterdam handhaaft de bestaande uitleg en toepassing van artikel 3 van het Besluit processtukken in strafzaken. Het ziet geen aanleiding om het Openbaar Ministerie te verplichten tot het opstellen van een aanvullend overzichtsproces-verbaal. Evenmin acht het hof het nodig om hierover prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Hiermee bevestigt het hof de bestaande jurisprudentie omtrent de reikwijdte van het Besluit en onderstreept het de beoordelingsvrijheid van het OM bij de samenstelling van het procesdossier, zolang het relevantiecriterium daarbij correct wordt toegepast.
Lees hier de volledige uitspraak.
