Rechtbank Overijssel: niet-ontvankelijkheid OM na gesloten transacties met bestuurders

Op 17 november 2025 wees de Rechtbank Overijssel in twee samenhangende zaken uitspraken die resulteerden in de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van twee bestuurders. De kern: beide zaken waren al jaren aanhangig, de Belastingdienst en het OM hadden met de verdachten een vaststellingsovereenkomst respectievelijk transactieovereenkomst gesloten, en het strafvorderlijk belang bij verdere vervolging werd geacht te zijn komen te vervallen. Daarmee eindigden beide procedures zonder strafblad voor de bestuurders, zoals ook in de recente Nieuwsbrief Fiscaal Strafrecht aan de orde kwam.

Deze uitspraken zijn illustratief voor de wijze waarop langdurige procedures, gecombineerd met reeds gesloten transacties, kunnen leiden tot verval van vervolgingsbelang. De rechtbank benadrukt bovendien dat het OM door het (te laat) sluiten van transactieovereenkomsten vertrouwen heeft gewekt bij de verdachten dat geen verdere vervolging zou volgen.

Feitencomplex en beschuldigingen

In beide zaken waren de verdachten bestuurders die – kort gezegd – werden vervolgd voor:

  • witwassen,

  • valsheid in geschrift binnen bedrijfs- en loonadministraties,

  • belastingfraude.

De beschuldigingen betroffen zogeheten zesjaarsfeiten, hetgeen relevant is omdat voor deze categorie ingevolge artikel 74 Sr een transactie kan worden aangeboden, mits vóór aanvang van de terechtzitting. In beide dossiers was de zaak echter al jaren ter terechtzitting aanhangig toen alsnog een transactievoorstel werd gedaan.

Beide zaken kenden een buitengewoon lange procesduur: vanaf de eerste zitting op 15 januari 2018 tot de uiteindelijke behandeling in 2025 verstreken ruim acht jaren. In die periode werden procedures over voorlopige hechtenis gevoerd en vonden rechter-commissaris-onderzoeken plaats zonder regie van een meervoudige kamer, wat de rechtbank als een relevante omissie aanmerkt.

Transacties en vaststellingsovereenkomsten

Uit de vonnissen blijkt dat de verdachten:

  • met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst sloten, waarvan de voorwaarden volledig werden nagekomen;

  • met het OM een transactieovereenkomst en later een aanvullend addendum sloten, waarin betaling van een geldsom en het verrichten van onbetaalde arbeid waren overeengekomen;

  • actief aandrongen op uitvoering van de transactie door het OM.

De rechtbank stelt vast dat de fiscale schade inmiddels geheel is hersteld doordat de naheffings- en navorderingsaanslagen volledig zijn voldaan. Daarmee ontbreekt volgens de rechtbank een belangrijk strafvorderlijk belang om de vervolging voort te zetten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Formele rechtsgang en redelijke termijn

Hoewel overschrijding van de redelijke termijn – aldus vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het OM, constateert de rechtbank dat hier sprake is van:

  • een forse overschrijding van de redelijke termijn,

  • gecombineerd met procedurele onvolkomenheden na aanvang van de zitting in 2018,

  • en het late transactievoorstel van het OM, wat op zichzelf vertrouwen heeft gewekt dat niet verder zou worden vervolgd.

Deze combinatie is uitzonderlijk en vormt een wezenlijk element in de beslissing.

2. Vervallen strafvorderlijk belang

De rechtbank stelt vast dat:

  • het OM zelf heeft verzocht om niet-ontvankelijkverklaring,

  • de verdediging zich daarbij heeft aangesloten,

  • de onderliggende fiscale schade is hersteld,

  • herhalingsgevaar gering is door beëindiging of wijziging van de betrokken ondernemingen.

Gezien de redelijke en billijke belangenafweging concludeert de rechtbank dat geen te respecteren strafvorderlijk belang resteert.

3. Afstand van rechterlijke beoordeling

De rechtbank benadrukt dat de verdachten – geadviseerd door hun raadsman – bewust afstand doen van verdere inhoudelijke beoordeling van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Dit maakt de weg vrij voor formele afdoening via het ontvankelijkheidsvraagstuk.

Slotsom van de rechtbank

In beide vonnissen komt de rechtbank tot dezelfde beslissing: Het Openbaar Ministerie wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.

Daarmee zijn de strafzaken tegen beide bestuurders definitief geëindigd, zonder veroordeling en zonder strafblad.

Analyse en betekenis voor de praktijk

Deze uitspraken illustreren een aantal ontwikkelingen die van belang zijn voor het fiscaal strafrecht:

1. Late transacties en vertrouwen

Transacties kunnen ook in een zeer laat stadium – zelfs nádat de zaak ter terechtzitting is aangebracht – door de rechter worden betrokken bij de ontvankelijkheidsvraag. Wanneer het OM zélf aangeeft niet langer vervolgingsbelang te zien, en daarbij transacties heeft gesloten, kan dit een doorslaggevende factor vormen.

2. Redelijke termijn blijft niet beslissend, maar speelt wél een rol

De rechtbank volgt de Hoge Raad: redelijke-termijnschending leidt niet zelfstandig tot niet-ontvankelijkheid.
Maar: in combinatie met andere procedurele omissies en een reeds gesloten transactie kan de termijnoverschrijding gewicht krijgen binnen een bredere belangenafweging.

3. Fiscale herstelbetalingen zijn relevant voor het vervolgingsbelang

Het volledig voldoen van naheffings- en navorderingsaanslagen wordt door de rechtbank zwaar meegewogen, zeker bij belastinggerelateerde strafbare feiten.

4. Bewuste afstand van inhoudelijke beoordeling

De verdachten wilden geen rechterlijk oordeel meer over schuld of bewijs; de rechtbank respecteert dit binnen het kader van artikel 348 Sv.

5. Signaalfunctie richting OM

De uitspraken benadrukken dat het sluiten van transacties in een laat stadium risico’s kent: het wekt gerechtvaardigd vertrouwen bij de verdachte, wat uiteindelijk kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de vervolging.

Lees hier de volledige uitspraken:

Print Friendly and PDF ^