OM is verplicht aan vordering Belastingdienst ex art. 19 Invorderingswet gevolg te geven en daarmee ontheven van plicht tot teruggave

Rechtbank Den Haag 4 februari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:905

Klager heeft verzocht om teruggave van een geldbedrag van €885 omdat klager eigenaar van dit geldbedrag is en hij op 18 september 2019 onherroepelijk is vrijgesproken van de op hem rustende verdenking. Klager stelt zich daarom op het standpunt dat het voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang dient.

Hoewel de Belastingdienst een vordering ex artikel 19 Invorderingswet 1990 heeft ingediend, ontbreekt in het procesdossier een aan klager betekend dwangbevel met bevel tot betaling, zoals door het vijfde lid van dat artikel wordt vereist. In navolging van de beslissing van deze rechtbank d.d. 29 mei 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:8026) stelt klager zich op het standpunt dat het beklag gegrond moet worden verklaard.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het strafrechtelijk beslag kan worden opgeheven, maar dat een last tot teruggave achterwege dient te blijven. Omdat de Belastingdienst een vordering ex artikel 19 Invorderingswet 1990 heeft gedaan, zal het geldbedrag aan de Belastingdienst worden overgemaakt in navolging van de beslissing van deze rechtbank d.d. 19 november 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:122237).

Het oordeel van de rechtbank

Op 3 september 2018 is bovengenoemd geldbedrag onder klager in beslag genomen op grond van artikel 94 Sv. Dit bedrag behoort klager in eigendom toe. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering voortduring van het beslag niet vereist. Op 5 september 2019 heeft de Belastingdienst het openbaar ministerie gevorderd, op de voet van artikel 19 van de Invorderingswet 1990, om de geldbedragen aan te wenden ter betaling van belastingschulden van klager

Deze bepalingen doorkruisen de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering omtrent de teruggave van voorwerpen die op strafvorderlijke titel in beslag zijn genomen (zie HR 22 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7669).

Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Invorderingswet 1990 is de houder van penningen verplicht om op vordering van de ontvanger uit de penningen die hij ten behoeve van de belastingschuldige onder zich heeft, de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen.

Uit het vijfde lid volgt dat deze vordering pas kan worden gedaan als de ontvanger beschikt over een aan de belastingschuldige betekend dwangbevel met bevel tot betaling. Klager leest in dit lid het vereiste dat dit betekende dwangbevel in het kader van onderhavige procedure had moeten worden overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit niet volgt uit dit lid – en wijkt in die zin ook af van de beslissing van deze rechtbank van 29 mei 2018. De vordering kan pas door de ontvanger worden gedaan als een dwangbevel met bevel tot betaling aan klager is betekend. De vordering is toegevoegd aan het dossier.

Ingevolge het zevende lid is degene jegens wie zodanige vordering is gedaan verplicht aan die vordering te voldoen zonder daartoe een verificatie en beëdiging van schuldvordering, een rangregeling of rechterlijke uitspraak te mogen afwachten. Het openbaar ministerie is op grond daarvan dan ook niet gehouden te onderzoeken of aan het vereiste van het betekende dwangbevel met bevel tot betaling is voldaan.

Daarentegen is het openbaar ministerie wel verplicht aan die vordering te voldoen. Het openbaar ministerie was immers aan te merken als houder van penningen van klager en dientengevolge verplicht om aan de vordering van de Belastingdienst te voldoen, zonder enige toetsing daarvan. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat zij in de onderhavige procedure te dien aanzien evenmin enige toets heeft aan te leggen. Hoewel in het standpunt van de officier van justitie besloten ligt dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de geldbedragen aan klager, ontheft de verplichting tot betaling aan de Belastingdienst het openbaar ministerie van een eventuele plicht tot teruggave aan klager. Dit betekent dat het beklag, dat strekt tot teruggave van de geldbedragen aan klager, ongegrond moet worden verklaard (zie HR 23 december 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9650).

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^