Miljoenenfraude met lege BV’s: 18 maanden gevangenisstraf voor feitelijk leidinggevende

Rechtbank Rotterdam 18 augustus 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:10094

Een 67-jarige man is door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens belastingfraude. Hij gaf als feitelijk leidinggevende van lege bv’s opzettelijk onjuiste btw-aangiften door. Het beoogde fiscale voordeel bedroeg ruim 7 miljoen euro. Het daadwerkelijk benadelingsbedrag is vastgesteld op ruim 104.000 euro. De rechtbank wijst de vordering tot onmiddellijke gevangenneming af.

Context van de zaak

In deze strafzaak staat een 67-jarige man terecht, die wordt verweten dat hij als feitelijk leidinggevende van meerdere besloten vennootschappen opzettelijk onjuiste en onvolledige aangiften omzetbelasting heeft laten indienen. Het betreft vennootschappen die geen daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten uitvoerden en functioneerden als lege hulzen. De verdachte is op papier bestuurder en uiteindelijk belanghebbende (UBO) van deze vennootschappen, die allen aan hem gelieerd zijn. Het feitencomplex strekt zich uit over de periode van juli 2022 tot januari 2024.

Volgens het Openbaar Ministerie tracht de verdachte via deze constructies een bedrag van ruim 7 miljoen euro aan voorbelasting terug te vorderen van de Belastingdienst. Hoewel niet het gehele bedrag is uitbetaald, is het daadwerkelijk gerealiseerde fiscale nadeel vastgesteld op ruim 104.000 euro.

Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting door de vennootschappen bedrijf 1 tot en met bedrijf 5. De aangiften hebben betrekking op diverse kwartalen in de jaren 2022 en 2023 en zijn telkens ingediend met daarin onjuiste bedragen aan verschuldigde of terug te vorderen omzetbelasting, met het oogmerk dat te weinig belasting wordt geheven.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie acht het ten laste gelegde bewezen, met uitzondering van het medeplegen, en vordert een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast vordert de officier onmiddellijke gevangenneming van de verdachte bij uitspraak, vanwege de ernst van het feit en de hoogte van het benadelingsbedrag.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voert aan dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hoewel de verdachte formeel bestuurder en UBO is van de betrokken rechtspersonen, stelt de raadsman dat de belastingaangiften zijn ingediend door een ander. Ter onderbouwing voert de verdediging onder meer aan dat de verdachte zich op bepaalde relevante momenten niet in Nederland bevond. Zo zou hij op 30 juli en 24 oktober 2023, momenten waarop zogeheten 0-aangiften zijn gedaan, op respectievelijk een vlucht naar Brussel en op vakantie op Tenerife zijn geweest. Hieruit concludeert de verdediging dat het niet de verdachte kan zijn geweest die de aangiften heeft ingediend.

Oordeel van het betreffende gerecht

De rechtbank acht het verweer van de verdediging onvoldoende onderbouwd en verwerpt het. De rechtbank overweegt dat het alternatieve scenario van de verdediging, namelijk dat iemand anders de aangiften heeft ingediend, geen steun vindt in het dossier en evenmin aannemelijk is geworden. De specifieke 0-aangiften waarop de verdediging zich beroept, vallen bovendien buiten de ten laste gelegde periode, waardoor het verweer niet relevant is voor de beoordeling van de bewezenverklaring.

De rechtbank stelt vast dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk indienen van de onjuiste aangiften. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verdachte geen verklaring heeft afgelegd en geen concrete alternatieven heeft aangedragen voor wie anders verantwoordelijk zou kunnen zijn geweest. Ook sluiten de overgelegde vluchtgegevens niet uit dat de verdachte op andere momenten in plaats 3 kon zijn om de aangiften in te dienen.

Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte als feitelijk leidinggevende verantwoordelijk is voor het opzettelijk indienen van onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting namens vijf aan hem gelieerde vennootschappen, over meerdere kwartalen in de jaren 2022 en 2023. De aangiften zijn telkens zodanig ingevuld dat sprake is van te hoog opgegeven voorbelasting, waardoor minder belasting verschuldigd zou zijn of onterecht teruggave zou volgen.

Het gaat onder meer om aangiften van:

  • bedrijf 1: 2e t/m 4e kwartaal 2022 en 1e kwartaal 2023

  • bedrijf 2: 3e en 4e kwartaal 2022

  • bedrijf 3: 1e en 4e kwartaal 2023

  • bedrijf 4: 4e kwartaal 2023

  • bedrijf 5: 4e kwartaal 2023

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Strafoplegging

De rechtbank benadrukt de ernst van het strafbare feit. Gedurende bijna twee jaar heeft de verdachte een grootschalige belastingfraude opgezet en uitgevoerd met het oogmerk persoonlijk financieel gewin te behalen. Door bewust hoge bedragen aan voorbelasting op te geven via lege vennootschappen heeft hij getracht de Belastingdienst structureel te misleiden.

Hoewel het beoogde nadeel ruim 7 miljoen euro bedraagt, is dankzij optreden van de Belastingdienst slechts een beperkt deel daadwerkelijk uitgekeerd. Desondanks bedraagt het daadwerkelijke benadelingsbedrag nog altijd ruim 104.000 euro, wat de rechtbank als aanzienlijk beschouwt.

De verdachte heeft daarmee niet alleen de Belastingdienst, maar indirect ook de samenleving benadeeld. Zijn handelen ondermijnt het vertrouwen in een rechtvaardig belastingstelsel en draagt bij aan een afkalvend normbesef onder belastingplichtigen. Misbruik van het aangiftesysteem raakt bovendien de kern van de belastingheffing, die is gebaseerd op vertrouwen in de juistheid van de ingediende gegevens.

De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het blanco strafblad van de verdachte, althans dat hij niet eerder voor vergelijkbare feiten is veroordeeld. Toch weegt de ernst van de feiten dermate zwaar dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onontkoombaar is.

De rechtbank acht, mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de straffen in vergelijkbare fraudezaken, een gevangenisstraf van 18 maanden passend. Van deze straf zal een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Hiermee wordt beoogd de verdachte te ontmoedigen opnieuw strafbare feiten te plegen.

De rechtbank wijst de vordering tot onmiddellijke gevangenneming af, nu daarvoor geen gronden aanwezig worden geacht.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^