Met valse bestickering toegang tot haventerrein: hof acht valsheid in geschrift bewezen
/Gerechtshof Den Haag 22 april 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:856
Het hof veroordeelt een verdachte voor het opzettelijk gebruik van valse bestickering op voertuigen om toegang te krijgen tot een besloten haventerrein. De bestickering wekt de indruk dat het om voertuigen van een bevoorradingsbedrijf gaat. Het hof oordeelt dat deze bestickering een bewijsbestemming heeft in de zin van artikel 225 Sr. De verdediging stelt dat er geen sprake is van gebruik van een geschrift of opzet, maar het hof verwerpt deze verweren. De verdachte krijgt een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van honderd uur. Hij wordt vrijgesproken van medeplegen.
Context van de zaak
De verdachte betreft een natuurlijk persoon, geboren in 2000, zonder eerder onherroepelijke veroordelingen. In deze zaak draait het om twee voorvallen in de periode van 18 mei 2021 tot en met 20 juni 2021 te Rotterdam, waarbij de verdachte zich heeft gepresenteerd als medewerker van een bevoorradingsbedrijf voor schepen. Daartoe heeft hij gebruik gemaakt van voertuigen voorzien van valse bestickering die verwezen naar dit bedrijf. Met deze voertuigen heeft hij zich toegang verschaft tot een besloten terminal op de Maasvlakte. Deze terminal staat bekend als een locatie waar regelmatig smokkel van cocaïne plaatsvindt. Hoewel niet is vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk bij drugssmokkel betrokken was, acht het hof het faciliteren van mogelijke ‘uithalers’ een ernstige zaak.
Tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat hij in de genoemde periode opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften met een bewijsbestemming, namelijk door met twee verschillend bestickerde voertuigen — een Opel Movano op 18 mei 2021 en een Mercedes Sprinter op 20 juni 2021 — toegang te verkrijgen tot het haventerrein. De voertuigen waren voorzien van valse bestickering van een bestaand bevoorradingsbedrijf, terwijl dat bedrijf geen voertuigen met de gebruikte kentekens bezat.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal vordert een gedeeltelijke vernietiging van het vonnis in eerste aanleg en stelt dat de verdachte moet worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van honderd uur, subsidiair vijftig dagen hechtenis. De advocaat-generaal acht niet bewezen dat de verdachte handelde in vereniging met anderen en vordert daarom vrijspraak voor dit onderdeel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman voert primair aan dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Volgens de verdediging heeft de bestickering geen bewijsbestemming in de zin van artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair betoogt hij dat geen sprake is van daadwerkelijk gebruik van de geschriften, en meer subsidiair dat bij de verdachte het oogmerk ontbrak om deze als echt en onvervalst te gebruiken. De verdediging baseert zich daarbij op het standpunt dat de voertuigen slechts uiterlijk waren aangepast en geen documenten betroffen.
Oordeel van het gerecht
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging. Het stelt vast dat de bestickering van de voertuigen door de context en het gebruik ervan een bewijsbestemming heeft. De beveiligingsmedewerker van het haventerrein heeft verklaard dat hij op basis van de herkenbaarheid van de voertuigen geen reden had om te twijfelen aan de legitimiteit van de toegang van de verdachte. De bestickering heeft daarmee feitelijk de functie gehad van een geschrift dat in het maatschappelijk verkeer gebruikt wordt om een feit — namelijk het zijn van een medewerker van het bevoorradingsbedrijf — aannemelijk te maken.
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer overweegt het hof dat het gebruik van de bestickering zelf het middel van misleiding vormde. De verdachte heeft opzettelijk gehandeld door de voertuigen te voorzien van de valse bestickering en zich op die manier toegang te verschaffen tot een beveiligd terrein. Het ontbreken van een rechtmatig doel bij het betreden van het terrein versterkt deze conclusie.
Het hof spreekt de verdachte vrij van het onderdeel dat hij de feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd, nu daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tweemaal opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften met een bewijsbestemming, namelijk door voertuigen met valse bestickering van een bevoorradingsbedrijf te gebruiken om toegang te verkrijgen tot een besloten haventerrein op de Maasvlakte te Rotterdam.
Strafoplegging
Het hof legt de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden op, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van honderd uur, subsidiair vijftig dagen hechtenis. Bij het bepalen van de straf houdt het hof rekening met de ernst van de feiten, de risico’s voor de beveiliging van het haventerrein en het maatschappelijke belang van het vertrouwen in geschriften en uitingen die in het maatschappelijk verkeer functioneren als legitimatie. Ook de context waarin de feiten zijn gepleegd — de mogelijkheid dat de voertuigen zijn ingezet om ‘uithalers’ toegang te geven tot cocaïnetransporten — weegt zwaar.
Tegelijkertijd houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte: zijn jonge leeftijd, het feit dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld en het tijdsverloop sinds het plegen van de feiten. Deze overwegingen leiden ertoe dat het hof kiest voor een deels voorwaardelijke strafmodaliteit.
Lees hier de volledige uitspraak.