Grensoverschrijdende btw-fraude leidt tot veroordeling na bevestiging bevoegdheid Europees Openbaar Ministerie: eerste EOM-zaak
/Rechtbank Rotterdam 28 mei 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:6285
In deze strafzaak, de eerste in Nederland waarbij het Europees Openbaar Ministerie (EOM) als vervolgende instantie optreedt, staat een natuurlijk persoon terecht die feitelijk bestuurder is van een vennootschap die betrokken blijkt bij een internationale btw-fraudeconstructie. De fraudeconstructie strekt zich uit over meerdere lidstaten van de Europese Unie en omvat onder meer Duitsland, Hongarije en het Verenigd Koninkrijk.
De verdachte vormt binnen deze constructie een onmisbare schakel als bestuurder van een zogenoemde "missing trader". Zijn onderneming koopt gedurende ruim anderhalf jaar goederen belastingvrij in bij buitenlandse leveranciers, onder toepassing van het 0%-tarief voor intracommunautaire leveringen, en verkoopt deze vervolgens binnen Nederland door zonder de verschuldigde omzetbelasting af te dragen. De Belastingdienst wordt hierdoor benadeeld en de betrokkenen behalen financieel voordeel ten koste van het fiscale stelsel en de samenleving.
Tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode van april 2020 tot en met december 2021 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit natuurlijke personen en rechtspersonen, gericht op het plegen van misdrijven, in het bijzonder het stelselmatig niet doen van btw-aangiften, het niet naleven van administratieve verplichtingen ingevolge de belastingwet en het niet beschikbaar stellen van gegevens en bescheiden. Subsidiair wordt hem verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan deze gedragingen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De gedelegeerd Europees aanklager stelt dat het EOM bevoegd is om deze zaak te vervolgen op grond van artikel 22 van Verordening (EU) 2017/1939. Deze bepaling bepaalt dat het EOM onder meer bevoegd is in gevallen van grensoverschrijdende btw-fraude met een totale geraamde schade van meer dan 10 miljoen euro. Uit een cross-matching rapport blijkt dat in het Duitse deel van het onderzoek de schade alleen al is geschat op bijna 40 miljoen euro, waarmee het drempelbedrag ruimschoots wordt overschreden. Het EOM beschouwt de verdachte als onderdeel van de bredere fraudeconstructie en acht zichzelf bevoegd tot vervolging.
Standpunt van de verdediging
De verdediging betwist de bevoegdheid van het EOM en voert aan dat de onderneming van de verdachte zelfstandig fraude pleegde, los van enige internationale samenhang. De verschillende bedrijven die in het dossier zijn genoemd, zouden elk hun eigen werkwijze hanteren en geen gezamenlijk oogmerk hebben gehad. Volgens de verdediging is het gestelde drempelbedrag van 10 miljoen euro niet gehaald en moet het Nederlandse Openbaar Ministerie deze zaak behandelen.
Oordeel van het gerecht
De rechtbank overweegt dat het EOM bij grensoverschrijdende btw-fraude bevoegd is wanneer het op redelijke gronden kan schatten dat de totale schade de grens van 10 miljoen euro overschrijdt. Uit de stukken, waaronder het Duitse onderzoek en het cross-matching rapport, blijkt dat de onderneming van de verdachte als ploffer functioneert binnen een bredere frauduleuze constructie. De rechtbank oordeelt dat het EOM op basis van deze gegevens in redelijkheid tot de schade-inschatting kon komen en bevestigt daarmee de bevoegdheid van het EOM.
De verdediging slaagt er niet in het samenwerkingsverband tussen de verdachte en de andere betrokken ondernemingen afdoende te ontkrachten. De rechtbank oordeelt dan ook dat sprake is van deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van belastingfraude.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in genoemde periode heeft deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met het niet doen van omzetbelastingaangiften, het niet verstrekken van inlichtingen aan de Belastingdienst, het niet beschikbaar stellen van administratie en het niet naleven van fiscale bewaarplichten. Deze handelingen hebben ertoe geleid dat te weinig belasting werd geheven.
Strafoplegging
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het feit, de langdurige periode waarin de fraude is gepleegd, de faciliterende en onmisbare rol van de verdachte binnen het crimineel verband, alsmede het financieel voordeel dat hij daarmee heeft behaald. Daarbij wordt zwaarwegend geacht dat de verdachte zich gedurende het onderzoek en de rechtszitting op het standpunt heeft gesteld van stilzwijgen, geen verantwoordelijkheid heeft genomen en geen medewerking heeft verleend.
De rechtbank betrekt voorts de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit een rapport van Reclassering Nederland blijkt dat hij kampt met ernstige medische problematiek, waaronder diabetes, nierfalen en blindheid aan één oog. Hij is dakloos geraakt en leeft in precaire omstandigheden. De reclassering acht bijzondere voorwaarden niet noodzakelijk, maar constateert wel een instabiele leefsituatie.
Gelet op het voorgaande, waaronder het tijdsverloop sinds het plegen van de feiten, het procesverloop en de procesafspraken tussen de verdachte en het EOM, acht de rechtbank de eis van de gedelegeerd Europees aanklager passend. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 197 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast wordt een taakstraf van 240 uur opgelegd. Deze straf dient recht te doen aan de ernst van het feit en moet de verdachte ervan weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Lees hier de volledige uitspraak.