Niet-ontvankelijkheid wegens extreem tijdsverloop en inbreuk op verdedigingsrechten

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 27 mei 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:3274

De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van een verdachte wegens langdurige hennepdelicten. De zaak kende een extreem tijdsverloop van bijna 13 jaar. Door dit tijdsverloop konden getuigen niet meer effectief worden gehoord, wat een eerlijke procesvoering onmogelijk maakt. Ook ontbreekt inmiddels voldoende maatschappelijk belang bij verdere vervolging. De rechtbank wijkt hiermee af van de vaste lijn van de Hoge Raad. Er vindt geen inhoudelijke beoordeling of strafoplegging plaats.

Context van de zaak

In deze strafzaak staat een natuurlijke persoon, geboren in 1982 en woonachtig te Middelburg, terecht wegens vermeende betrokkenheid bij de teelt, handel en het bezit van hennep en het witwassen van geld. De feiten spelen zich af in het jaar 2012, terwijl de vervolging onder de naam "onderzoek Etenaken III" pas in 2013 formeel wordt gestart. De behandeling van de zaak kent een extreem langdurig verloop van bijna 13 jaar, met talrijke procesonderbrekingen, onder meer door verwevenheid met andere onderzoeken ("Etenaken I" en "II") en uitblijvende getuigenverhoren.

Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij, al dan niet in uitoefening van beroep of bedrijf en samen met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan:

  1. Het telen, verwerken en aanwezig hebben van 89 tot 91 hennepplanten in een woning te Middelburg.

  2. De handel in 60 dan wel 55 hennepplanten aan een medeverdachte.

  3. Het opzettelijk vervoeren of aanwezig hebben van ongeveer 3,49 kilogram hennep.

  4. Schuldwitwassen dan wel witwassen van opbrengsten uit hennepteelt of -handel.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat ondanks het aanzienlijke tijdsverloop hij ontvankelijk is in de vervolging. Hij erkent dat het horen van getuigen moeilijkheden kende, maar wijt dit mede aan het handelen van de verdediging, die de ondervragingsmogelijkheden niet optimaal zou hebben benut. Voorts benadrukt hij dat de toegewezen getuigen geen cruciale ('sole or decisive') rol vervulden voor de bewijsvoering. De overschrijding van de redelijke termijn dient volgens vaste jurisprudentie te worden gecompenseerd door strafvermindering of bewijsuitsluiting, niet door niet-ontvankelijkheid.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voert primair aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De reden hiervoor is het buitenproportionele tijdsverloop, in combinatie met het feit dat aangewezen getuigen pas twaalf jaar na de ten laste gelegde feiten zijn gehoord en zich niets meer kunnen herinneren. Diverse getuigen zijn bovendien onvindbaar of mentaal niet in staat om te getuigen. Hierdoor is een eerlijke procesvoering, zoals gewaarborgd in artikel 6 EVRM, onmogelijk geworden. De verdediging beroept zich op precedentuitspraken waarin dergelijke omstandigheden tot niet-ontvankelijkheid leidden.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn van berechting, aangevangen op 27 juni 2012, met bijna elf jaar is overschreden. De oorzaak hiervan ligt grotendeels bij het handelen (of nalaten) van de rechtbank en niet bij de verdediging. Hoewel de Hoge Raad doorgaans geen ruimte biedt voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie bij termijnoverschrijding, maakt de rechtbank hier een uitzondering.

Wat betreft de waarheidsvinding constateert de rechtbank dat het tijdsverloop onherstelbare schade heeft veroorzaakt: getuigen kunnen zich niets herinneren of zijn niet meer beschikbaar. Hierdoor is geen effectieve toetsing van het bewijs mogelijk en is de verdediging wezenlijk belemmerd in haar rechten.

Ten slotte weegt de rechtbank het maatschappelijk belang af. Gezien de tijd die is verstreken, de afwezigheid van directe slachtofferbelangen en het feit dat verdachte sindsdien niet meer met justitie in aanraking is gekomen, ontbreekt er volgens de rechtbank voldoende maatschappelijk belang voor verdere vervolging. De voortzetting van de procedure zou de rechterlijke macht onevenredig belasten zonder dat een proportionele sanctie nog mogelijk is.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^