HR over ontneming en kosten voor de aanleg illegale stroomvoorziening hennepkwekerij

Hoge Raad 9 september 2025, ECLI:NL:HR:2025:1243

Uitgaven die specifiek zijn gedaan om ontdekking van het strafbare feit door politie te voorkomen, kunnen in beginsel voor rekening van de betrokkene blijven. Dat dit het geval was en dat de genoemde kosten niet in directe relatie staan tot de hennepteelt en dus ook niet voor een deel als afschrijvingskosten voor aftrek in aanmerking komen, heeft het hof volgens de Hoge Raad ontoereikend gemotiveerd. De uitspraak van het hof wordt echter niet vernietigd, omdat de vaststelling van het hof dat de betrokkene geen enkel inzicht gaf in de investering de verwerping van het kostenverweer zelfstandig draagt. De uitspraak kan daarom in stand blijven.

Achtergrond

In deze zaak gaat het om de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van een natuurlijke persoon (hierna: de betrokkene) die is veroordeeld voor de teelt en verkoop van hennep. De periode waarop de hennepteelt betrekking heeft, is vastgesteld van 1 december 2017 tot en met 28 februari 2018. In de loods van de betrokkene zijn vier kweekruimten aangetroffen met in totaal 632 hennepplanten.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het voordeel dat de betrokkene uit de hennepteelt heeft genoten, geschat op € 60.190,54. Daarbij is rekening gehouden met standaard aftrekposten, te weten stekkosten, variabele kosten, huurkosten en afschrijvingskosten die in directe relatie staan tot één oogst. In totaal is een bedrag van € 8.209,46 aan kosten in mindering gebracht op de bruto-opbrengst van € 68.400. Het hof is uitgegaan van de zogenoemde BOOM-normen (bijzonder opsporingsteam hennepteelt) als grondslag voor de berekening van de kosten.

De betrokkene heeft aangevoerd dat hij in totaal voor € 40.000 heeft geïnvesteerd, waarvan € 8.000 betrekking zou hebben op de aanleg van een illegale stroomvoorziening. Deze stroomvoorziening bestond uit een door de grond aangelegde kabel en een illegale aftakking op de hoofdkabel. Deze kosten zijn volgens de betrokkene noodzakelijk geweest voor de exploitatie van de hennepkwekerij en zouden daarom in mindering moeten worden gebracht op het voordeel.

Het hof heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat de kosten voor de aanleg van de stroomvoorziening niet in directe relatie staan tot het strafbare feit. De reden hiervoor is dat de illegale stroomvoorziening volgens het hof is aangelegd om ontdekking van de kwekerij te voorkomen, en dat het delict ook zonder deze voorziening voltooid had kunnen worden. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de betrokkene geen enkel inzicht heeft gegeven in de gestelde investering, hetgeen een zelfstandig dragende grond vormt voor de verwerping van het kostenverweer.

Middel

Het eerste cassatiemiddel richt zich tegen de motivering van het hof inzake het kostenverweer. Volgens de verdediging is het oordeel dat de kosten voor de aanleg van de stroomvoorziening niet aftrekbaar zijn ontoereikend gemotiveerd. Het middel betoogt dat het hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in de reden waarom deze kosten niet in directe relatie zouden staan tot de hennepteelt.

Het tweede cassatiemiddel stelt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, nu meer dan 36 maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep zonder dat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad herhaalt zijn vaste jurisprudentie (onder meer HR 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3200) dat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts kosten in mindering kunnen worden gebracht die in directe relatie staan tot het strafbare feit. Indien een gemotiveerd en gespecificeerd verweer wordt gevoerd over bepaalde kosten, rust op de rechter een motiveringsplicht bij de verwerping daarvan.

In het onderhavige geval heeft het hof geoordeeld dat de aanleg van een illegale stroomvoorziening een uitgave is die niet in directe relatie staat tot de teelt van hennep, maar is gedaan om ontdekking van de kwekerij te voorkomen. De Hoge Raad acht dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Het enkele feit dat het delict ook zonder deze voorziening voltooid had kunnen worden, sluit niet uit dat de aanleg van de stroomvoorziening (al dan niet deels) wel degelijk functioneel en dus noodzakelijk was voor het bedrijfsmatig telen van hennep. Het hof had nader moeten motiveren waarom de aanleg van de stroomvoorziening niet – ook niet gedeeltelijk – als afschrijvingskosten in aftrek kon komen.

Desondanks leidt dit gebrek aan motivering niet tot cassatie. De Hoge Raad overweegt dat het hof óók heeft vastgesteld dat de betrokkene geen enkel inzicht heeft gegeven in de genoemde investering van € 40.000, waarvan de stroomkosten onderdeel uitmaken. Dit gebrek aan onderbouwing vormt een zelfstandig dragende grond voor de verwerping van het kostenverweer. Omdat de betrokkene geen kwitanties, facturen of nadere specificatie heeft overgelegd – en zich bovendien op zijn zwijgrecht heeft beroepen – heeft het hof terecht aansluiting gezocht bij de normbedragen zoals opgenomen in de BOOM-normen. Daarmee is de beslissing van het hof voldoende gedragen.

Het eerste cassatiemiddel faalt dan ook.

Conclusie

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitsluitend wat betreft de hoogte van de ontnemingsmaatregel en vermindert deze met € 5.000 wegens de overschrijding van de redelijke termijn. Voor het overige wordt het beroep verworpen.

De uiteindelijke betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 55.190,54.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^