HR herhaalt overwegingen over gebruik getuigenverklaring zonder ondervragingsrecht en beoordeling eerlijk proces
/Hoge Raad 27 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:805
De verdachte is veroordeeld voor diefstal van een telefoon (artikel 310 Sr). Het cassatiemiddel klaagt over schending van het ondervragingsrecht ten aanzien van de aangever, wiens verklaring voor het bewijs is gebruikt. De Hoge Raad herhaalt zijn eerdere rechtspraak over de vereisten bij gebruik van niet-ondervraagde getuigenverklaringen. Het hof oordeelde ten onrechte dat de verklaring van “significant weight” zonder compensatie toelaatbaar was, maar dit leidt niet tot cassatie. De verklaring wordt voldoende ondersteund door ander bewijs en het proces als geheel is eerlijk verlopen. De redelijke termijn is wel overschreden, zonder verder rechtsgevolg.
Achtergrond
De verdachte, een in 1988 geboren man van Marokkaanse afkomst, wordt op 12 augustus 2020 in het centrum van een Nederlandse stad (locatie geanonimiseerd) aangehouden met een telefoon in zijn bezit die volgens de aangever kort daarvoor zou zijn gestolen. De aangever beschrijft een ontmoeting met een man die hem cocaïne aanbood en hem later benaderde, lichamelijk contact zocht en vertrok, waarna de aangever ontdekte dat zijn telefoon was verdwenen. De politie wordt kort daarna via 'Find my iPhone' naar een persoon geleid die exact voldoet aan het signalement van de dader. Uit de broekzak van deze persoon – de verdachte – klinkt het geluidssignaal van de vermiste telefoon.
De verdachte verklaart dat hij de telefoon op straat heeft gevonden maar kan zich de precieze omstandigheden nauwelijks herinneren. Hij ontkent de diefstal.
De politierechter acht de diefstal bewezen en veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van elf weken. Het hof bevestigt dit oordeel in hoger beroep. De verdachte stelt daarop beroep in cassatie in en voert aan dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden, omdat hij de aangever niet heeft kunnen ondervragen.
Middel
Het aangevoerde cassatiemiddel stelt dat het hof ten onrechte de verklaringen van de aangever voor het bewijs heeft gebruikt, terwijl de verdediging deze getuige niet effectief heeft kunnen ondervragen. Daarmee zou artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zijn geschonden, dat het recht op een eerlijk proces en op ondervraging van belastende getuigen waarborgt.
De verdediging betoogt dat de verklaring van de aangever in beslissende mate ("sole or decisive") bijdraagt aan het bewijs en dat er geen compenserende maatregelen zijn getroffen voor het ontbreken van het ondervragingsrecht. Daarmee zou het bewijs ondeugdelijk zijn en een vrijspraak moeten volgen.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad herhaalt de relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waaronder HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 en HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418, over het gebruik van getuigenverklaringen in situaties waarin het ondervragingsrecht niet (effectief) is uitgeoefend. De kern is dat de rechter moet toetsen of het proces als geheel eerlijk is verlopen, waarbij onder andere het gewicht van de getuigenverklaring en het bestaan van compenserende factoren een rol spelen.
Het hof heeft geoordeeld dat de verklaringen van de aangever niet als “sole or decisive” maar als van “significant weight” moeten worden aangemerkt. Daarbij heeft het hof vastgesteld dat de verklaring op wezenlijke onderdelen steun vindt in ander bewijsmateriaal, waaronder:
de verklaring van de aangever met een gedetailleerd signalement van de dader
de vondst van de gestolen telefoon ongeveer 45 minuten na de diefstal in de broekzak van een persoon die aan het signalement voldoet
het gebruik van ‘Find my iPhone’, waarmee de telefoon exact werd gelokaliseerd op de verdachte
het door de telefoon afgegeven geluidssignaal op het moment dat de verdachte werd aangetroffen
Verder stelt het hof vast dat het verhoor van de aangever ondanks toewijzing van een getuigenverzoek door het hof zelf niet heeft kunnen plaatsvinden, ondanks inspanningen van het kabinet van de raadsheer-commissaris. Het hof concludeert dat er sprake is van een “good reason for the absence of the witness”, in lijn met de maatstaven van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, Schatschaschwili/Duitsland, 2015).
De Hoge Raad stelt vast dat het hof in zoverre uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting door te menen dat het ontbreken van compenserende maatregelen niet relevant is zolang de verklaring van de aangever niet "sole or decisive" is. Sinds latere jurisprudentie is het namelijk zo dat ook bij verklaringen van "significant weight" moet worden beoordeeld of er compenserende factoren aanwezig zijn wanneer ondervraging ontbreekt.
Desondanks leidt dit oordeel niet tot cassatie, omdat de bewijsconstructie van het hof wel degelijk voldoende compenserende factoren bevat. De Hoge Raad wijst op het steunbewijs dat in hoge mate bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de aangeversverklaring. Daarnaast heeft het hof met voldoende motivering aannemelijk gemaakt dat het proces als geheel eerlijk is verlopen, ondanks het ontbreken van de mogelijkheid tot ondervraging.
Het oordeel van het hof dat de verklaring van de verdachte – namelijk dat hij de telefoon heeft gevonden – ongeloofwaardig is, wordt door de Hoge Raad als begrijpelijk beoordeeld. De verdachte zelf erkent bovendien dat hij de aangever in de betreffende nacht heeft gezien, hetgeen het hof mede als steunbewijs kan aanmerken.
Ambtshalve overweging
De Hoge Raad merkt op dat sinds het instellen van het cassatieberoep meer dan twee jaren zijn verstreken. Daarmee is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM overschreden. Gezien de relatief geringe duur van de opgelegde gevangenisstraf (elf weken) verbindt de Hoge Raad hieraan geen verdere rechtsgevolgen.
Uitspraak
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Het aangevoerde middel faalt en de ambtshalve vastgestelde termijnoverschrijding leidt niet tot strafvermindering.
Lees hier de volledige uitspraak.