Servicemanager veroordeeld voor jarenlange niet-ambtelijke omkoping
/Rechtbank Oost-Brabant 15 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2776
Een servicemanager van een technisch bedrijf wordt veroordeeld voor niet-ambtelijke omkoping. Hij ontvangt bijna 90.000 euro aan steekpenningen voor het bevoordelen van leveranciers en het plaatsen van personeel. Ook keurt hij onjuiste urendeclaraties goed en deelt vertrouwelijke informatie. De rechtbank acht bewezen dat hij zijn positie jarenlang misbruikt voor persoonlijk gewin. Van het vervalsen van een cv wordt hij vrijgesproken. Vanwege termijnoverschrijding krijgt hij strafvermindering. Hij wordt veroordeeld tot 240 uur taakstraf en acht maanden voorwaardelijke celstraf.
Context van de zaak
De verdachte, een 60-jarige man woonachtig in Nederland, is jarenlang werkzaam als servicemonteur, projectmanager en directievoerder bij een technisch dienstverlenend bedrijf (hierna: bedrijf 1). In deze functies beschikt hij over aanzienlijke invloed op de personeelsinzet en contractuele relaties van zijn werkgever. De zaak betreft een omvangrijk feitencomplex waarin verdachte zich, volgens het Openbaar Ministerie (OM), gedurende ruim drie jaar structureel laat betalen door derden in ruil voor het bevoordelen van hen en hun bedrijven binnen de zakelijke relaties van zijn werkgever.
De verdachte ontvangt hiervoor volgens het dossier steekpenningen in de vorm van contante bedragen en bankoverschrijvingen van in totaal bijna 90.000 euro. Deze gelden komen van medeverdachten, waaronder de eigenaar van bedrijven die personeelsdiensten en leveringen aan bedrijf 1 aanbieden. Verdachte gebruikt zijn positie om onder meer personeel van deze bedrijven voor projecten te plaatsen, vertrouwelijke informatie te delen en contracten met voorkeursleveranciers te beïnvloeden.
Tenlastelegging
Aan verdachte wordt primair verweten dat hij zich schuldig maakt aan medeplegen van niet-ambtelijke omkoping (artikel 328ter Sr), door als werknemer van bedrijf 1, in strijd met zijn plicht, tegen betaling bepaalde handelingen te verrichten of na te laten. Dit betreft onder meer het plaatsen van werknemers van bepaalde bedrijven op projecten, het goedkeuren van onjuiste urendeclaraties, het beïnvloeden van leverancierscontracten en het bevorderen van de aanstelling van een persoon op basis van een vervalst curriculum vitae.
Subsidiair wordt verdachte verweten medepleger te zijn van valsheid in geschrifte ten aanzien van het opmaken van een vervalst curriculum vitae.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het OM stelt zich op het standpunt dat beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte heeft bewust samengewerkt met anderen om bedrijf 1 te benadelen in ruil voor persoonlijke financiële voordelen. Het OM eist een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging voert meerdere verweren. Primair wordt niet-ontvankelijkheid van het OM bepleit vanwege overschrijding van de redelijke termijn en vermeende schending van het recht op een eerlijk proces. Daarnaast betoogt de verdediging dat verklaringen van verdachte tegenover de FIOD niet tot het bewijs mogen worden gerekend wegens schending van vormvoorschriften (geen cautie). Verder wordt aangevoerd dat de betalingen aan verdachte slechts leningen betroffen, dat hij niet in strijd met zijn plicht zou hebben gehandeld en dat geen sprake was van valse urendeclaraties. Tot slot wordt vrijspraak gevraagd van het medeplegen van de valsheid in geschrifte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid van het OM. De overschrijding van de redelijke termijn wordt erkend, maar leidt gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad niet tot niet-ontvankelijkheid. De vertraging wordt wel verdisconteerd in de strafmaat.
De verweren met betrekking tot vormverzuimen tijdens verhoren worden deels gehonoreerd. Verklaringen van verdachte afgelegd tijdens gesprekken op 14 en 17 december 2018 worden uitgesloten van het bewijs, omdat verdachte toen al verdacht was en als zodanig had moeten worden aangemerkt. De overige bewijsmiddelen zijn echter toereikend om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank acht het verweer dat de ontvangen gelden leningen zouden betreffen ongeloofwaardig. Uit chatgesprekken blijkt dat sprake is van afspraken over betalingen in ruil voor plaatsing van personeel en toewijzing van opdrachten. Verdachte vraagt om “aanbreng envelopjes” en deelt offertes van concurrenten, hetgeen wijst op bewuste en structurele beïnvloeding. Ook de betrokkenheid van verdachte bij de aanstelling van een medeverdachte en de goedkeuring van urendeclaraties zonder controle bevestigen dit patroon.
De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte betrokken is bij het gebruik van een vervalst CV bij de aanstelling van een medewerkster, maar niet dat hij heeft meegewerkt aan het opmaken ervan. Van medeplegen van valsheid in geschrifte wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig maakt aan medeplegen van niet-ambtelijke omkoping door:
Het bevorderen van tewerkstelling van werknemers van medeverdachten binnen bedrijf 1
Het beïnvloeden van de aanstelling van een persoon op basis van een vervalst CV
Het sturen op contracten met voorkeursleveranciers tegen betaling van commissies
Het delen van vertrouwelijke informatie ten behoeve van deze leveranciers
Het goedkeuren van onjuiste urendeclaraties zonder controle
Verdachte ontvangt hiervoor aanzienlijke bedragen in contanten en per bank, welke hij verzwijgt voor zijn werkgever.
Strafoplegging
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van de feiten en het langdurige karakter ervan. Verdachte handelt structureel in strijd met zijn plicht en misbruikt het vertrouwen van zijn werkgever voor persoonlijk gewin. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan, temeer daar hij al over een bovenmodaal salaris beschikt.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek ruim drie jaar te lang heeft geduurd, hetgeen een schending van artikel 6 EVRM oplevert. Daarom legt zij een lagere straf op dan door het OM is geëist.
Verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met een proeftijd van twee jaren.
Lees hier de volledige uitspraak.