HR: Beperking proceskostenvergoeding in Wahv-zaken niet in strijd met EVRM
/Hoge Raad 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:985
De Hoge Raad oordeelt dat de korting op proceskostenvergoeding in Wahv-zaken bij no cure no pay rechtsbijstand niet in strijd is met het discriminatieverbod van het EVRM. De regeling heeft een legitiem doel: het tegengaan van overcompensatie. Alleen in bijzondere gevallen geldt de korting niet. Het gerechtshof paste de regeling ten onrechte niet toe. De uitspraak wordt vernietigd in het belang van de wet.
Achtergrond
In deze zaak gaat het om een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 december 2024 in een procedure op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), ook bekend als de Wet Mulder. De betrokkene heeft rechtsbijstand genoten van een professioneel gemachtigde, kennelijk op basis van een “no cure no pay”-afspraak. Het hof heeft geoordeeld dat de in artikel 13a lid 2 Wahv opgenomen korting op proceskostenvergoeding wegens beroepsmatige rechtsbijstand mogelijk in strijd is met het discriminatieverbod uit artikel 14 van het EVRM, in samenhang met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Daarom is de korting buiten toepassing gelaten. Het hof heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot vergoeding van de volledige proceskosten van in totaal 2187,50 euro.
De advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft vervolgens cassatie in het belang van de wet ingesteld, met als doel om duidelijkheid te verkrijgen over de toepassing van artikel 13a lid 2 Wahv in het licht van het internationaalrechtelijke discriminatieverbod.
Middel
Het middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat artikel 13a lid 2 Wahv buiten toepassing moet worden gelaten wegens mogelijke strijd met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM juncto artikel 1 Eerste Protocol EVRM en artikel 1 Twaalfde Protocol EVRM. Volgens de advocaat-generaal heeft het hof miskend dat de wetgever bij het invoeren van deze bepaling een legitiem doel nastreeft en dat de regeling proportioneel is, zodat van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling geen sprake is.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad plaatst de invoering van artikel 13a lid 2 Wahv in de context van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm. Deze wet beoogt een eind te maken aan het verdienmodel van no cure no pay-bureaus die procederen met het oogmerk om via proceskostenvergoeding winst te genereren. Tijdens de parlementaire behandeling is besloten om die regeling uit te breiden naar Wahv-zaken. De wetgever baseert dit op signalen van overbelasting van het CVOM, het CJIB en de rechterlijke macht, alsmede op vermoedens van overcompensatie door proceskostenvergoedingen.
De Hoge Raad herhaalt zijn eerdere oordeel uit HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46 over de Wet WOZ en de Wet bpm. De daarin neergelegde regeling is volgens de Hoge Raad niet in strijd met het discriminatieverbod. Dezelfde afweging geldt voor artikel 13a lid 2 Wahv. Deze bepaling is gericht op gevallen waarin (i) rechtsbijstand wordt verleend door een beroepsmatige gemachtigde of kantoor, (ii) sprake is van no cure no pay-afspraken waarbij proceskostenvergoedingen aan de gemachtigde worden afgedragen, en (iii) procedures worden gevoerd op een wijze die leidt tot vergoeding van kosten die de redelijke inspanning overstijgen, bijvoorbeeld door gebruik van standaardteksten.
Voor gevallen waarin deze kenmerken ontbreken, moet artikel 13a lid 2 Wahv buiten toepassing blijven. Zulke gevallen worden aangemerkt als “bijzondere gevallen” in de zin van die bepaling. De stelplicht en bewijslast voor het bestaan van een bijzonder geval rusten op de belanghebbende. Deze uitleg voorkomt dat de regeling buitensporig uitpakt en waarborgt de toegang tot de rechter, zoals beschermd in artikel 17 Grondwet.
De Hoge Raad benadrukt dat voor procedures waarin de betrokkene in hoger beroep met succes verweer voert tegen een rechtsmiddel van het openbaar ministerie, de korting op de proceskostenvergoeding niet geldt. In zulke gevallen is geen sprake van procederen met het oogmerk een proceskostenvergoeding te verkrijgen.
De Hoge Raad oordeelt dat het door de wetgever gemaakte onderscheid tussen Wahv-zaken en andere bestuursrechtelijke procedures gerechtvaardigd is. De regeling heeft een legitiem doel: het tegengaan van overcompensatie en het herstellen van het oorspronkelijke karakter van de proceskostenvergoeding als tegemoetkoming in daadwerkelijk gemaakte kosten. De regeling gaat, mede door de afbakening van haar werkingssfeer, niet verder dan nodig is. Er is dus geen sprake van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling.
Het oordeel van het hof dat artikel 13a lid 2 Wahv buiten toepassing moet worden gelaten, getuigt dan ook van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof in het belang van de wet. De vernietiging heeft geen gevolgen voor de procespositie van de betrokken partijen in deze zaak.
Lees hier de volledige uitspraak.