Houtimporteur krijgt forse boete wegens overtreding Europese Houtverordening

Rechtbank Overijssel 20 november 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:6749

De rechtbank veroordeelt verdachte B.V. tot een geldboete van 35.000 euro, waarvan 25.000 euro voorwaardelijk, wegens het niet naleven van de Europese Houtverordening. Zij heeft in 2023 twee zendingen Ipé-hout uit Brazilië en Suriname geïmporteerd zonder vooraf herkomstinformatie te controleren of risicoanalyses uit te voeren. Verdachte wordt aangemerkt als marktdeelnemer en blijft verantwoordelijk, ook als derden de due diligence zouden hebben uitgevoerd. Het verweer dat zij slechts administratief optrad, verwerpt de rechtbank. De rechtbank acht opzet aanwezig en benadrukt het belang van de zorgvuldigheidseisen bij de bestrijding van illegale houtkap. Bij strafoplegging is rekening gehouden met getroffen verbetermaatregelen en de precaire financiële situatie van verdachte.

Context van de zaak

In deze strafzaak staat verdachte B.V., een in 2017 opgerichte rechtspersoon met vestiging in Nederland, terecht wegens het opzettelijk niet naleven van verplichtingen krachtens de Europese Houtverordening bij het importeren van tropisch hardhout. De onderneming houdt zich onder meer bezig met de groothandel in hout en houtproducten. In de zomer van 2023 importeert verdachte B.V. twee zendingen Ipé-hout uit respectievelijk Brazilië en Suriname. Deze handelingen vinden plaats binnen de reikwijdte van de Wet natuurbescherming, die destijds nog van kracht is. De zendingen worden geïmporteerd zonder dat wordt voldaan aan het in artikel 6 van de Houtverordening voorgeschreven stelsel van zorgvuldigheidseisen. De strafzaak wordt behandeld door de meervoudige economische kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle.

De tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat zij als marktdeelnemer, in de periode van 1 juli 2023 tot en met 15 augustus 2023, opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidseisen uit de Europese Houtverordening. Concreet betreft het twee zendingen Ipé-hout: één uit Brazilië van 21,911 m³ en één uit Suriname van 203,085 m³. De verdachte heeft nagelaten om maatregelen te treffen waarmee betrouwbare informatie over de herkomst van het hout kon worden verkregen. Daarnaast heeft zij geen risicobeoordeling uitgevoerd en evenmin risicobeperkende maatregelen genomen. Het betreft een meervoudige, opzettelijke overtreding van een voorschrift krachtens artikel 4.8 van de Wet natuurbescherming.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte is volgens het OM de juridische importeur en derhalve marktdeelnemer in de zin van de Houtverordening. De naleving van het stelsel van zorgvuldigheidseisen is niet aangetoond en bovendien heeft verdachte geen enkele inspanning geleverd om deze vereisten toe te passen. De officier van justitie eist een geldboete van 50.000 euro, waarvan 20.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit vrijspraak. Volgens de verdediging is verdachte niet aan te merken als marktdeelnemer, althans heeft zij enkel administratief opgetreden ten behoeve van een derde partij. Voor zover er sprake zou zijn van schending van zorgvuldigheidseisen, stelt de verdediging dat derden, zoals een zustermaatschappij in Suriname en een Duitse handelspartner, verantwoordelijk waren voor de due diligence. Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, dan verzoekt de verdediging om een symbolische straf, gelet op de bedrijfseconomische omstandigheden en de inmiddels getroffen verbetermaatregelen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank volgt het standpunt van het Openbaar Ministerie. Uit de douanedocumentatie blijkt dat verdachte wordt aangeduid als importeur, koper en geadresseerde van beide zendingen. De rechtbank stelt vast dat verdachte daarom als marktdeelnemer dient te worden aangemerkt. Het feit dat zij beweert als vertegenwoordiger voor een derde partij te hebben gehandeld, vindt geen steun in het recht of de feiten. Ook het beroep op derden voor de uitvoering van het zorgvuldigheidsstelsel faalt. Verdachte blijft als marktdeelnemer zelf verantwoordelijk en had zich zelfstandig moeten vergewissen van de naleving van de verplichtingen.

Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte volledig heeft nagelaten om informatie in te winnen over de herkomst van het hout, een risicoanalyse uit te voeren en mitigerende maatregelen te treffen. Deze schending van het zorgvuldigheidssysteem kwalificeert als een ernstig nalatig handelen dat opzettelijk is begaan. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij haar poortwachtersfunctie heeft veronachtzaamd.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte als marktdeelnemer, in de periode van 1 juli tot en met 15 augustus 2023, meermalen opzettelijk in strijd handelt met de zorgvuldigheidseisen van artikel 6 van de Europese Houtverordening. De zendingen Ipé-hout uit Brazilië en Suriname zijn op de Europese markt gebracht zonder dat verdachte heeft gezorgd voor de benodigde informatie over herkomst, zonder risicobeoordeling, en zonder adequate risicobeperking. De rechtbank spreekt verdachte vrij van medeplegen, nu van een bewuste samenwerking niet is gebleken.

De strafoplegging

Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de bedrijfsmatige omstandigheden. De handel in illegaal hout vormt een bedreiging voor biodiversiteit, duurzaam bosbeheer en het mondiale klimaat. De naleving van de Houtverordening is daarom van groot maatschappelijk belang. Verdachte heeft dit belang volledig genegeerd en zich louter gericht op commerciële doelen.

Wel houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte sindsdien maatregelen heeft getroffen ter verbetering van haar due diligence-procedures, waaronder de aanstelling van een legaliteitsmanager en verbeterde samenwerking met zusterbedrijven. Daarnaast verkeert verdachte in financieel kwetsbare positie en zou een hoge geldboete kunnen leiden tot faillissement.

Gelet op deze omstandigheden legt de rechtbank een deels voorwaardelijke geldboete op van in totaal 35.000 euro, waarvan 25.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarmee wordt beoogd een signaal af te geven dat overtreding van de Houtverordening ernstige gevolgen kent, maar wordt tevens ruimte geboden voor structurele verbetering door de onderneming.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^