Hoge Raad ziet verjaring waar advocaat-generaal dat niet doet: partiële niet-ontvankelijkheid OM

Hoge Raad 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:951

De Hoge Raad oordeelt dat het recht tot strafvervolging voor het bezit van munitie is verjaard en verklaart het OM op dat punt niet-ontvankelijk. De opgelegde gevangenisstraf wordt verminderd van 21 naar 20 maanden wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor het overige blijft de veroordeling in stand. De advocaat-generaal concludeerde anders: volgens hem was geen sprake van verjaring. De Hoge Raad wijkt daarmee af van zijn advies.

Achtergrond

In deze strafzaak staat een man (geboren in 1969) terecht voor meerdere ernstige strafbare feiten die verband houden met financiële fraude en verboden wapenbezit. De verdachte is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden. Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:

  • medeplegen van gewoontewitwassen van aanzienlijke geldbedragen (artikel 420ter in samenhang met artikel 420bis lid 1 onder b Wetboek van Strafrecht);

  • medeplegen van het valselijk opmaken van fictieve facturen (artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht);

  • medeplegen van het valselijk opmaken van vaststellingsovereenkomsten (artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht);

  • het voorhanden hebben van een gaspistool (categorie III-wapen) en twee patronen (artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie).

De gedragingen die ten grondslag liggen aan het tenlastegelegde hebben plaatsgevonden over een langere periode. Voor het voorhanden hebben van de munitie is specifiek 17 juni 2012 als datum in de tenlastelegging genoemd. Tegen de uitspraak van het hof is door de verdediging cassatie ingesteld.

Middel

Het eerste cassatiemiddel klaagt dat het recht tot strafvordering voor het voorhanden hebben van de munitie is vervallen door verjaring. Het vierde middel stelt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden. Daarnaast zijn nog andere middelen voorgesteld, waaronder klachten over de bewijsvoering en een verzuim van het hof om op een voorwaardelijk verzoek van de verdediging te beslissen.

Beoordeling Hoge Raad

Eerste middel: verjaring strafvervolging voor munitie

De Hoge Raad oordeelt dat het voorhanden hebben van munitie een misdrijf betreft waarop een maximumgevangenisstraf van negen maanden staat (artikel 26 lid 1 jo. artikel 55 lid 1 Wet wapens en munitie). Op grond van artikel 70 lid 1 onder 2° en artikel 72 lid 2 Wetboek van Strafrecht bedraagt de verjaringstermijn in dat geval twaalf jaar. Omdat het tenlastegelegde feit is gepleegd op of omstreeks 17 juni 2012, is de maximale verjaringstermijn verstreken en is het recht tot strafvordering vervallen. De Hoge Raad verklaart het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk in de vervolging voor het voorhanden hebben van de twee patronen.

De Hoge Raad ziet geen aanleiding om op deze grond de opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden te verminderen. De aard en ernst van de overige bewezenverklaarde feiten blijven onverminderd zwaarwegend.

Vierde middel: overschrijding redelijke termijn in cassatie

De Hoge Raad stelt vast dat de redelijke termijn in cassatie, als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, is overschreden. De cassatiestukken zijn pas tien maanden na het instellen van het beroep bij de Hoge Raad binnengekomen, terwijl de inzendtermijn acht maanden bedraagt. Bovendien is de uitspraak van de Hoge Raad pas gedaan na ruim twee jaar. Deze overschrijding moet leiden tot een strafvermindering. De gevangenisstraf wordt met één maand verminderd tot twintig maanden.

Overige middelen

De overige middelen geven de Hoge Raad geen aanleiding tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Daarbij is het niet nodig om inhoudelijk op deze middelen in te gaan, omdat de klachten geen vragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad past daarom de verkorte motiveringsroute van artikel 81 lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie toe.

Aanvullend: conclusie van de advocaat-generaal

De conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2025:120) wijkt op één belangrijk punt af van het oordeel van de Hoge Raad. In tegenstelling tot de Hoge Raad is de advocaat-generaal van mening dat geen sprake is van verjaring van het recht tot strafvordering ten aanzien van het voorhanden hebben van munitie.

De advocaat-generaal betoogt dat het gaspistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3° Wet wapens en munitie betreft en dat dit wapen valt onder categorie III, zoals bedoeld in artikel 2 eerste lid categorie III onder 1°. Omdat het dan gaat om een vuurwapen van categorie III, is artikel 55 lid 3 onder a Wet wapens en munitie van toepassing. Op dat misdrijf staat een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar. De verjaringstermijn bedraagt in dat geval twaalf jaar, met de mogelijkheid van stuiting tot maximaal 24 jaar (artikel 70 lid 1 onder 3° jo. artikel 72 lid 2 Wetboek van Strafrecht).

De advocaat-generaal acht op basis van de tenlastelegging, de kwalificatie in het arrest van het hof, en de inhoud van het proces-verbaal van de WWM (p. 9285 en 9286) voldoende aannemelijk dat het om een vuurwapen van categorie III gaat. Dat leidt ertoe dat geen sprake is van verjaring. De klacht over verjaring faalt volgens de advocaat-generaal dan ook.

Voor het overige concludeert de advocaat-generaal in lijn met het oordeel van de Hoge Raad: het cassatiemiddel over overschrijding van de redelijke termijn slaagt, en dat dient te leiden tot vermindering van de gevangenisstraf. De overige klachten kunnen volgens de advocaat-generaal worden afgedaan met toepassing van artikel 81 RO.

Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt de uitspraak van het hof en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 februari 2018, maar uitsluitend wat betreft (i) de beslissing over het onder 4 tenlastegelegde voorhanden hebben van munitie en (ii) de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

  • verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van het voorhanden hebben van munitie;

  • vermindert de opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden naar 20 maanden;

  • verwerpt het cassatieberoep voor het overige.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^