Hoge Raad over faillissementsfraude: misbruik lege bv’s en benadeling schuldeisers centraal

Hoge Raad 14 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1392

De Hoge Raad bevestigt de veroordeling van een failliete ondernemer wegens bedrieglijke bankbreuk en het onttrekken van goederen aan de boedel (art. 341 Sr). Het hof mocht oordelen dat door misbruik van lege bv’s de daarin aanwezige vermogensbestanddelen tot het privévermogen van verdachte behoren. De verdachte benadeelde zijn schuldeisers door leningen en contante bedragen buiten zicht van de curator te houden. Ook contante stortingen van € 481.000 gelden als baten die aan de curator hadden moeten worden verantwoord. Alleen de onttrekking van een geldtelmachine is onvoldoende gemotiveerd en wordt vernietigd. De gevangenisstraf wordt verminderd tot 37 maanden wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Achtergrond

In deze strafzaak is de verdachte, een natuurlijk persoon geboren in 1964, veroordeeld voor faillissementsfraude, te weten het plegen van bedrieglijke bankbreuk en het onttrekken van goederen aan de failliete boedel, meermalen gepleegd. De strafbare gedragingen zijn ten laste gelegd en bewezen onder artikel 341 aanhef en onder a (oud) Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 341 lid 1 Sr.

De verdachte is op 10 juli 2012 door de rechtbank Groningen persoonlijk failliet verklaard. Gedurende het faillissement is hij financieel blijven handelen, met name door gebruik te maken van rechtspersonen die door hemzelf of zijn echtgenote werden bestuurd. De betrokken vennootschappen, waaronder [D] BV, [E] BV en [C] BV, hadden geen feitelijke bedrijfsactiviteiten en dienden hoofdzakelijk als vehikels om gelden te laten circuleren buiten het zicht van de curator.

De verdachte heeft aanzienlijke bedragen aan contanten en leningen ontvangen en daarmee onder meer privé-uitgaven gedaan, bestaande schulden afgelost en gelden naar een Luxemburgse rekening overgemaakt. Deze handelingen vonden plaats buiten medeweten van de curator, terwijl de verdachte daartoe wel verplicht was. Het hof acht bewezen dat de verdachte hierdoor goederen aan de boedel heeft onttrokken, schuldeisers wederrechtelijk heeft bevoordeeld en baten niet heeft verantwoord.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft hem hiervoor op 24 mei 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden. De Hoge Raad heeft deze straf in cassatie verminderd tot 37 maanden vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.

Middel 2 – Vereenzelviging van verdachte met rechtspersonen

Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte het vermogen en handelen van de verdachte heeft vereenzelvigd met dat van de rechtspersonen waarvan hij gebruik maakte. Daarmee zou het hof het civielrechtelijke identiteitsverschil tussen natuurlijke persoon en rechtspersoon hebben miskend.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt deze klacht. Het hof heeft niet geoordeeld dat de verdachte en de rechtspersonen civielrechtelijk zijn vereenzelvigd. Wel heeft het hof, op basis van niet onbegrijpelijke vaststellingen, geoordeeld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van deze rechtspersonen. De verdachte had de feitelijke zeggenschap over de lege vennootschappen [D] BV en [E] BV, gebruikte deze voor persoonlijke geldtransacties, en voerde geen zakelijke activiteiten via deze entiteiten. Daarom mocht het hof aannemen dat het bijbehorende vermogen tot het vermogen van de verdachte behoort in de zin van artikel 20 Faillissementswet. Dat is een strafrechtelijke kwalificatie en geen civielrechtelijke vereenzelviging. Het oordeel van het hof geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.

Middel 3 – Geen benadeling van schuldeisers door het aangaan van geldleningen

Het derde middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat sprake was van benadeling van schuldeisers als gevolg van het aangaan van geldleningen tijdens het faillissement en het buiten zicht van de curator houden van ontvangen bedragen.

Beoordeling Hoge Raad

De klacht faalt. De Hoge Raad overweegt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte aanzienlijke bedragen ontving van derden, waaronder [B] BV (€ 1 miljoen), [A] BV (€ 150.000) en [betrokkene 1] (€ 175.000), zonder deze aan de curator te melden. Deze bedragen werden via rechtspersonen of via een Luxemburgse rekening beheerd en aangewend voor persoonlijke doeleinden. De verdachte heeft onvoldoende inzicht gegeven in herkomst en bestemming van deze gelden. Anders dan in eerdere jurisprudentie (HR 1974, ECLI:NL:HR:1974:AB6908 en HR 1992, ECLI:NL:HR:1992:AC2505), heeft het hof geoordeeld dat geen sprake was van baten met daartegenover gelijkwaardige verplichtingen. De benadeling is terecht aangenomen: de schuldeisers werden door deze handelwijze daadwerkelijk in hun verhaalsmogelijkheden beperkt.

Middel 5 – Contante stortingen van € 481.000 geen ‘baten’

Het vijfde middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat € 481.000 aan contante stortingen op de rekening van [D] BV kwalificeert als ‘baten’ in de zin van artikel 341 (oud) Sr, en dat deze niet zijn verantwoord aan de curator.

Beoordeling Hoge Raad

De klacht faalt. Het hof heeft vastgesteld dat deze stortingen zijn verricht na faillietverklaring, dat [D] BV geen daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten had, en dat de verdachte de enige was die over deze rekening beschikte. De bedragen zijn niet verantwoord aan de curator en zijn voor privédoeleinden gebruikt. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het hier ging om baten die geacht moeten worden tot het vermogen van de gefailleerde te behoren, en dat de verdachte deze had moeten opgeven aan de curator. Door dat na te laten, heeft hij gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers.

Middel 6 – Onttrekking geldtelmachine aan het verkeer

Het zesde middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de inbeslaggenomen geldtelmachine moest worden onttrokken aan het verkeer.

Beoordeling Hoge Raad

Dit middel slaagt. De Hoge Raad volgt het standpunt van de advocaat-generaal dat de onttrekking onvoldoende is gemotiveerd. Het hof heeft niet vastgesteld dat de geldtelmachine een rol speelde bij het bewezenverklaarde feit, noch dat het bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De vereisten voor onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 36c Sr zijn hiermee niet vervuld. De Hoge Raad vernietigt de beslissing tot onttrekking en wijst de zaak op dit punt terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Redelijke termijn cassatie

De Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, nu tussen het instellen van het cassatieberoep en deze uitspraak meer dan twee jaar is verstreken. Dit leidt tot een vermindering van de gevangenisstraf met één maand. In plaats van 38 maanden wordt de straf vastgesteld op 37 maanden.

Overige cassatiemiddelen

Voor het overige verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep. De overige klachten geven geen aanleiding tot vernietiging van het arrest van het hof en behoeven geen nadere motivering (artikel 81 Wet RO).

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^