Hof van Justitie legt bom onder UBO-register

Hof van Justitie 22 november 2022, ECLI:EU:C:2022:912 (C-37/20)

In een Luxemburgse zaak heeft het Hof van Justitie bepaald dat een bepaling dat het grote publiek in alle gevallen toegang moet hebben tot informatie over de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen van de lidstaten ongeldig is.

Bij een Luxemburgse wet van 20191 werd in overeenstemming met de antiwitwasrichtlijn een register van uiteindelijke begunstigden ingesteld en bepaald dat daarin een aantal gegevens over de uiteindelijk begunstigden van geregistreerde entiteiten moet worden opgenomen en bewaard. Een deel van die informatie is voor het grote publiek toegankelijk, met name op internet. Deze wet bepaalt ook dat een uiteindelijk begunstigde in bepaalde gevallen de beheerder van dit register, Luxembourg Business Registers (LBR), kan verzoeken om de toegang tot die informatie te beperken.

In die context hebben een Luxemburgse vennootschap en de uiteindelijk begunstigde van een dergelijke vennootschap elk een beroep ingesteld bij de tribunal d’arrondissement de Luxembourg (rechter in eerste aanleg Luxemburg), nadat zij LBR tevergeefs hadden verzocht om de toegang van het grote publiek tot hun informatie te beperken. Aangezien deze rechter van oordeel is dat de openbaarmaking van die informatie een onevenredig risico met zich mee kan brengen dat de grondrechten van de uiteindelijk begunstigden in kwestie worden aangetast, heeft hij het Hof een reeks prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van een aantal bepalingen van de antiwitwasrichtlijn en over hun geldigheid in het licht van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

In zijn arrest heeft het Hof (Grote kamer) in het licht van het Handvest de ongeldigheid vastgesteld van de bepaling van de antiwitwasrichtlijn dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden van binnen hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten in alle gevallen voor het grote publiek toegankelijk is.

Het Hof merkt op dat toegang van het grote publiek tot informatie over de uiteindelijk begunstigden een ernstige inmenging vormt in de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens, die respectievelijk zijn neergelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest. De bekendgemaakteinformatie maakt het immers voor een potentieel onbeperkt aantal personen mogelijk informatie te verkrijgen over de materiële en financiële situatie van uiteindelijk begunstigden. Bovendien worden de mogelijke gevolgen voor de betrokkenen van een eventueel misbruik van hun persoonsgegevens nog verergerd doordat deze gegevens, wanneer zij eenmaal ter beschikking van het grote publiek zijn gesteld, niet alleen vrijelijk kunnen worden geraadpleegd, maar ook kunnen worden opgeslagen en verspreid.

Het Hof merkt op dat de Uniewetgever met de betrokken maatregel beoogt het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen door via een grotere transparantie een omgeving te creëren die minder gemakkelijk voor deze doeleinden kan worden gebruikt. Het is van oordeel dat de wetgever daarmee een doelstelling van algemeen belang nastreeft die zelfs een ernstige inmenging in de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende grondrechten kan rechtvaardigen, en dat de toegang van het grote publiek tot informatie over uiteindelijk begunstigden kan bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstelling.

Het Hof stelt evenwel vast dat de uit deze maatregel resulterende inmenging niet beperkt is tot wat strikt noodzakelijk is en niet evenredig is met het nagestreefde doel. Naast het feit dat de betrokken bepalingen het mogelijk maken dat gegevens die niet voldoende bepaald of identificeerbaar zijn, aan het publiek beschikbaar worden gesteld, leidt de bij de antiwitwasrichtlijn ingevoerde regeling tot een aanzienlijk zwaardere aantasting van de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde grondrechten dan de vorige regeling (die zowel toegang verleende aan de bevoegde autoriteiten en bepaalde entiteiten als aan elke persoon of organisatie die een legitiem belang kon aantonen), zonder dat dit wordt gecompenseerd door de eventuele voordelen die de nieuwe regeling ten opzichte van de vorige regeling zou bieden op het gebied van de strijd tegen het witwassen van geld en terrorismefinanciering. In het bijzonder kan het door de Commissie ingeroepen feit dat het moeilijk kan zijn om nauwkeurig vast te stellen in welke gevallen en onder welke voorwaarden er sprake is van een dergelijk legitiem belang, niet rechtvaardigen dat de Uniewetgever bepaalt dat het grote publiek toegang heeft tot de informatie in kwestie. Het Hof voegt hieraan toe dat de facultatieve bepalingen die de lidstaten toestaan het beschikbaar stellen van informatie over uiteindelijk begunstigden afhankelijk te stellen van online registratie en, in uitzonderlijke omstandigheden, uitzonderingen vast te stellen op het recht van het grote publiek op toegang tot die informatie, als zodanig niet aantonen dat er sprake is van een evenwichtige afweging tussen de doelstelling van algemeen belang en de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest verankerde grondrechten, en evenmin dat er voldoende waarborgen bestaan die de betrokkenen in staat stellen hun persoonsgegevens doeltreffend te beschermen tegen het risico van misbruik.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^