Grootschalige belastingfraude: Hof motiveert benadelingsbedrag ontoereikend bij deels vrijgesproken tenlastegelegde feiten

Hoge Raad 25 november 2025, ECLI:NL:HR:2025:1785

De Hoge Raad oordeelt dat het hof de strafoplegging ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Het hof ging uit van een benadelingsbedrag van ruim € 400.000, maar maakte niet inzichtelijk waarop dit bedrag is gebaseerd. De berekening van de Belastingdienst lijkt mede te zien op feiten waarvoor de verdachte is vrijgesproken. De rechter mag bij straftoemeting geen rekening houden met niet-bewezenverklaarde gedragingen. Het oordeel is daarom niet zonder meer begrijpelijk. De zaak wordt terugverwezen naar het hof voor een nieuwe beoordeling van de straf.

Achtergrond

De verdachte is op 23 augustus 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld wegens het feitelijk leiding geven aan het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften voor de loonbelasting door vier rechtspersonen. Het gaat om aangiften die tot gevolg hadden dat te weinig belasting werd geheven. Het betreft meerdere feiten, onder meer gepleegd in de periode van 2015 tot 2019. De verdachte heeft dit gedaan als verantwoordelijke voor vier uitzendbureaus die (voornamelijk Poolse) arbeidskrachten uitleenden aan Nederlandse bedrijven.

De strafbare feiten zijn gekwalificeerd als overtredingen van artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), in combinatie met artikel 51 lid 2 onder 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht. Voor alle bewezenverklaarde feiten heeft het hof vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste of onvolledige aangiften loonheffing door de betrokken vennootschappen.

Het hof legt een gevangenisstraf op van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest, als bedoeld in artikel 27 lid 1 Sr. Daarbij houdt het hof rekening met het grote maatschappelijke belang dat gemoeid is met juiste belastingafdracht, de mate van opzet en het feit dat het om grootschalige fraude gaat. In eerste aanleg was de verdachte van enkele feiten vrijgesproken, met name feit 1 en feit 2 voor een specifiek tijdvak.

Middel

In cassatie zijn vijf middelen voorgesteld namens de verdachte:

  1. Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de aangiften loonheffing onjuist of onvolledig waren.

  2. Het tweede middel stelt de vraag aan de orde of sprake is van een aangifte als bedoeld in de belastingwet.

  3. Het derde middel klaagt over de bewijsvoering ten aanzien van het opzet van de verdachte.

  4. Het vierde middel komt op tegen het oordeel dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen.

  5. Het vijfde middel bestrijdt de strafmotivering van het hof, met name de berekening van het benadelingsbedrag waarop de straf is gebaseerd.

Beoordeling Hoge Raad

Beoordeling eerste, derde en vierde middel

De Hoge Raad verwerpt het eerste, derde en vierde middel. Voor deze verwerping verwijst de Hoge Raad naar de overwegingen van de advocaat-generaal. Samengevat overweegt de Hoge Raad dat deze middelen niet slagen en dat het oordeel van het hof over de onjuistheid van de aangiften, het opzet van de verdachte en diens feitelijke leiding voldoende is gemotiveerd en juridisch houdbaar is.

Beoordeling tweede middel

Het tweede middel wordt afgedaan met toepassing van artikel 81 lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie. Dat betekent dat de Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden en geen juridisch belangwekkende rechtsvragen opwerpt. De motivering van het hof is volgens de Hoge Raad voldoende en behoeft geen nadere bespreking.

Beoordeling vijfde middel

Het vijfde middel, dat zich richt tegen de strafmotivering, slaagt gedeeltelijk. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte bij de strafoplegging heeft uitgegaan van een benadelingsbedrag van ruim € 400.000 zonder voldoende motivering. Volgens het hof is sprake van grootschalige fiscale fraude en mag daarom worden uitgegaan van het door de Belastingdienst berekende nadeel. Dat bedrag zou € 484.746 zijn, waarbij het hof rekening houdt met een deelvrijspraak en het bedrag afrondt op ruim € 400.000.

De Hoge Raad stelt vast dat het hof niet aannemelijk heeft gemaakt waarop dit bedrag is gebaseerd. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat een rechter onder omstandigheden wel mag uitgaan van een grotere context dan de tenlastelegging, zoals het grootschalige karakter van een fraudezaak. Dat is onder meer toegestaan als uit het dossier en de zitting blijkt dat de bewezenverklaarde feiten representatief zijn voor een grotere fraudepatronen, ook al zijn maar enkele concrete feiten ten laste gelegd.

De Hoge Raad stelt echter ook dat de rechter bij de straftoemeting geen rekening mag houden met feiten waarvoor de verdachte is vrijgesproken. In deze zaak blijkt dat de berekening van het benadelingsbedrag mogelijk ook betrekking heeft op niet-bewezenverklaarde periodes of personen. Zo heeft het hof bijvoorbeeld onder feit 2 de verdachte vrijgesproken voor de periode van 12 september 2016 tot en met 9 oktober 2016, omdat niet kon worden vastgesteld dat in die periode daadwerkelijk te weinig belasting is geheven. Daarnaast heeft het hof expliciet aangegeven dat het alleen de niet-vermelde personen op de verzamelloonstaten in de bewezenverklaring betrekt, en niet ook de gevallen waarin mogelijk te weinig belasting is afgedragen.

Tegen deze achtergrond is het volgens de Hoge Raad niet begrijpelijk waarop het hof baseert dat het benadelingsbedrag ruim € 400.000 bedraagt, aangezien het hof daarbij onvoldoende inzicht geeft in de relatie tussen de bewezenverklaring en de volledige nadeelberekening van de Belastingdienst. De Hoge Raad verwijst in dit verband naar overwegingen in de conclusie van de advocaat-generaal, waaruit volgt dat de schadeberekening ook niet-bewezenverklaarde onderdelen lijkt te omvatten.

De Hoge Raad oordeelt daarom dat het hof het oordeel over de strafoplegging ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Het beroep wordt op dit punt gegrond verklaard.

Conclusie

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging. De zaak wordt verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat het hof opnieuw uitspraak doet over de straf. Voor het overige wordt het cassatieberoep verworpen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^