Grondslagverlating bij witwasveroordeling: Hoge Raad corrigeert hof in martelcontainerzaak

Hoge Raad 14 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1516

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam in de zogenoemde martelcontainerzaak, voor zover de verdachte is veroordeeld voor gewoontewitwassen. Het hof had vastgesteld dat de verdachte slechts redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was, wat duidt op schuldwitwassen, terwijl voor gewoontewitwassen opzet is vereist. Daarmee heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten. De Hoge Raad spreekt de verdachte vrij van het bestanddeel ‘gewoonte’, past de kwalificatie aan naar schuldwitwassen en medeplegen daarvan, en wijst de zaak terug voor nieuwe strafoplegging. De overige cassatieklachten worden verworpen.

Achtergrond

De verdachte is een natuurlijk persoon, geboren in 1984, die in deze zaak terechtstaat in verband met grootschalige financiële transacties die hebben plaatsgevonden in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 2 juli 2020. Hij is door het gerechtshof Amsterdam op 20 december 2023 veroordeeld voor twee strafbare feiten: (1) medeplegen van gewoontewitwassen (artikel 420ter lid 1 Sr) en (2) deelneming aan een criminele organisatie met het oogmerk misdrijven te plegen (artikel 140 Sr). Op basis daarvan is aan hem een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd.

De zaak staat in directe samenhang met de zogenoemde “martelcontainerzaak” waarin meerdere verdachten zijn vervolgd wegens betrokkenheid bij een criminele organisatie en witwasconstructies in verband met drugshandel en zware geweldsmisdrijven. De bewezenverklaring in hoger beroep ziet op een reeks financiële transacties, variërend van contante stortingen tot overboekingen tussen diverse bankrekeningen van personen en rechtspersonen. In totaal gaat het om een bedrag van € 106.670,44.

Het hof achtte bewezen dat de verdachte zich gedurende een langere periode, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan verschillende witwashandelingen, waaronder het ontvangen, overboeken, omzetten en gebruiken van geldbedragen, terwijl hij en zijn mededaders redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. Op basis daarvan kwalificeerde het hof het handelen als gewoontewitwassen.

Middel

Het eerste cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van feit 1, meer in het bijzonder over het bestanddeel dat de verdachte “van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt” als bedoeld in artikel 420ter lid 1 Sr. Volgens de verdediging is sprake van een grondslagverlating, nu het hof het bestanddeel gewoontewitwassen heeft bewezen zonder dat is vastgesteld dat sprake is van opzettelijk witwassen. In de tenlastelegging is impliciet een beroep gedaan op artikel 420bis lid 1 Sr (opzet), terwijl het hof bewezenverklaart dat verdachte slechts “redelijkerwijs moest vermoeden” dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren – hetgeen wijst op schuldwitwassen (artikel 420quater Sr).

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad stelt voorop dat voor een veroordeling op grond van artikel 420ter lid 1 Sr (gewoontewitwassen) vereist is dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzettelijk witwassen als bedoeld in artikel 420bis lid 1 Sr. Het bestanddeel ‘gewoonte’ kan niet worden gebaseerd op gedragingen die slechts als schuldwitwassen kwalificeren. Dit is in overeenstemming met de wetsgeschiedenis waarin duidelijk is gemaakt dat gewoontewitwassen een gekwalificeerde vorm is van opzettelijk witwassen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders redelijkerwijs moesten vermoeden dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. Dit is de delictsomschrijving van schuldwitwassen. Tegelijkertijd heeft het hof echter ook geoordeeld dat sprake is van het maken van een gewoonte van witwassen, wat volgens de Hoge Raad juridisch onverenigbaar is. De bewezenverklaring is in zoverre innerlijk tegenstrijdig.

Daarmee heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten. In een op artikel 420ter Sr toegesneden tenlastelegging moet het bewezenverklaarde immers aansluiten bij het wettelijke kader van opzettelijk witwassen. Aangezien het hof de opzetvariant heeft vrijgesproken en slechts schuld heeft aangenomen, kan van gewoontewitwassen in de zin van artikel 420ter Sr geen sprake zijn.

De Hoge Raad verklaart het cassatiemiddel gegrond en doet de zaak op dit punt zelf af. De verdachte wordt vrijgesproken van het gedeelte van de tenlastelegging dat inhoudt dat hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt. De kwalificatie van het feit wordt aangepast in: schuldwitwassen, meermalen gepleegd, en medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd. Het hof zal zich opnieuw moeten buigen over de strafoplegging, nu de kwalificatie van het delict is gewijzigd en het strafmaximum voor schuldwitwassen aanzienlijk lager ligt dan voor gewoontewitwassen (respectievelijk twee jaar tegenover acht jaar gevangenisstraf).

Beoordeling overige middelen

De overige cassatiemiddelen, die betrekking hebben op de bewijsvoering ten aanzien van feit 2 (deelname aan een criminele organisatie), slagen niet. De Hoge Raad past artikel 81 lid 1 Wet RO toe en motiveert zijn beslissing niet inhoudelijk, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of -ontwikkeling.

Conclusie en beslissing

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof Amsterdam, maar uitsluitend wat betreft:

  • de bewezenverklaring van feit 1 voor zover inhoudende dat de verdachte van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt,

  • de kwalificatie van feit 1,

  • de strafoplegging.

De verdachte wordt vrijgesproken van het bestanddeel ‘gewoonte’ in feit 1. De kwalificatie wordt aangepast naar schuldwitwassen en medeplegen daarvan, meermalen gepleegd. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe beoordeling van de straf.

Voor het overige wordt het cassatieberoep verworpen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^