Belastingfraude onder leiding van schijnwerknemer: ondernemer veroordeeld tot 14 maanden cel
/Rechtbank Amsterdam 25 september 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7276
De rechtbank veroordeelt een man tot 14 maanden gevangenisstraf voor feitelijke leiding aan belastingfraude. Hij zorgt ervoor dat zijn BV tussen februari 2018 en oktober 2019 ruim 462.000 aan loonheffingen niet afdraagt, ondanks voldoende financiële middelen. Getuigen verklaren dat hij als 'de baas' fungeert, hoewel hij formeel geen bestuurder is. De rechtbank acht bewezen dat hij bewust leiding gaf aan de fraude. Vrijspraak volgt voor deelname aan een criminele organisatie wegens gebrek aan bewijs. De straf blijft binnen het landelijke oriëntatiepunt voor fraude van deze omvang.
Context van de zaak
De rechtbank Amsterdam doet uitspraak in een strafzaak tegen een natuurlijke persoon, geboren in 1982, die wordt vervolgd voor belastingfraude gepleegd via een besloten vennootschap, naam bedrijf BV. De verdachte is geen formeel bestuurder van deze vennootschap, maar wordt gezien als de feitelijke leidinggevende. De strafbare gedragingen vinden plaats tussen februari 2018 en oktober 2019. In deze periode wordt naam bedrijf BV verdacht van het niet afdragen van loonheffingen aan de Belastingdienst, terwijl er sprake is van substantiële inkomsten. De onderneming gaat uiteindelijk failliet in oktober 2019. Het betreft een eerste aanleg, meervoudige kamer.
Tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 februari 2018 tot en met 18 januari 2021 in Nederland feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet betalen van de loonbelasting welke op aangifte moet worden voldaan door naam bedrijf BV, over de tijdvakken februari 2018 tot en met oktober 2019 (feit 1 primair). Subsidiair wordt hem verweten dat hij dit samen met anderen heeft gepleegd (feit 1 subsidiair). Tevens wordt hem verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had belastingfraude te plegen (feit 2).
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het bewijs voor feit 1 primair en feit 2 geleverd. Volgens het Openbaar Ministerie fungeert de verdachte als feitelijk leidinggevende, ondanks het ontbreken van een formele bestuurderspositie. Getuigen beschrijven hem als de “baas” en “directeur” van naam bedrijf BV. Tevens wordt betoogd dat sprake is van een gestructureerde samenwerking tussen verdachte en medeverdachten, waarbij het businessmodel gericht was op het opstarten van vennootschappen, het niet nakomen van fiscale verplichtingen, en vervolgens het doorstarten met nieuwe rechtspersonen. De verdachte zou volgens het OM een wezenlijke bijdrage leveren aan deze criminele opzet.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om vrijspraak van beide tenlastegelegde feiten. De raadsman stelt dat de verdachte slechts als werknemer bij naam bedrijf BV werkzaam is geweest en niet betrokken is bij de financiële of fiscale besluitvorming. Verdachte zou geen invloed hebben gehad op het naleven van de belastingverplichtingen. Bovendien zou er geen sprake zijn van een organisatie met een oogmerk tot het plegen van misdrijven, zodat ook feit 2 niet bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 primair bewezen, maar spreekt de verdachte vrij van feit 2.
Bewezenverklaring feit 1
De rechtbank stelt vast dat naam bedrijf BV tussen februari 2018 en oktober 2019 opzettelijk in totaal 462.481 aan loonbelasting niet heeft afgedragen. De vennootschap beschikt in deze periode over voldoende liquide middelen, maar kiest ervoor om betalingen aan andere partijen te verrichten. Er wordt geen melding van betalingsonmacht gedaan en ook niet gereageerd op verzoeken van de Belastingdienst. Tevens wordt geen medewerking verleend aan een boekenonderzoek. De rechtbank oordeelt dat sprake is van opzettelijke belastingontduiking.
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen. Meerdere getuigen verklaren dat verdachte de feitelijke aansturing op zich neemt, arbeidscontracten ondertekent en als aanspreekpunt fungeert binnen de organisatie. De verdachte is bij interne bijeenkomsten aanwezig en spreekt daar het personeel toe. De rechtbank concludeert dat de verdachte verantwoordelijk is geweest voor de aansturing van het frauduleuze beleid en daarmee feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen van naam bedrijf BV.
Vrijspraak feit 2
Ten aanzien van het tweede tenlastegelegde feit stelt de rechtbank vast dat onvoldoende bewijs aanwezig is voor het bestaan van een criminele organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven. Hoewel blijkt dat naam bedrijf BV gedurende langere tijd haar belastingverplichtingen verzaakt, levert het dossier geen bewijs voor een duurzame en gestructureerde samenwerking met strafbaar oogmerk. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van feit 2.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte in de periode van 1 februari 2018 tot en met 22 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk de loonbelasting die op aangifte moet worden voldaan, over een groot aantal aangiftetijdvakken niet heeft betaald, en dat hij aan deze verboden gedragingen telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
Strafoplegging
De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 14 maanden. Bij de bepaling van de straf wordt acht geslagen op de ernst van de feiten, de duur van de periode waarin fraude is gepleegd en de hoogte van het benadelingsbedrag. Naam bedrijf BV had als voornaamste bedrijfsactiviteit het uitbetalen van personeel. De verdachte heeft willens en wetens bewerkstelligd dat de daaruit voortvloeiende belastingverplichtingen werden genegeerd, wat een ernstige benadeling van de Belastingdienst en daarmee de samenleving inhoudt.
De rechtbank weegt mee dat het benadelingsbedrag van 462.481 valt binnen de oriëntatiecategorie van 250.000 tot 500.000, waarvoor landelijk een gevangenisstraf tussen de 12 en 18 maanden wordt gehanteerd. Gelet op de ouderdom van de feiten legt de rechtbank een straf op aan de onderzijde van deze bandbreedte. De verdachte is sinds 2009 niet meer in aanraking gekomen met justitie, hetgeen noch strafverzwarend noch strafverminderend wordt geacht.
Lees hier de volledige uitspraak.