Gevangenisstraf voor kernfiguur in grensoverschrijdende oplichtingszaak

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 23 april 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1623

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch veroordeelt een man voor feitelijk leidinggeven aan oplichting door de rechtspersoon benadeelde 3. De verdachte geeft zich uit als contactpersoon en zorgt dat twee buitenlandse bedrijven goederen leveren op basis van valse garanties en betalingsbewijzen. Beide bedrijven worden hierdoor bewogen tot afgifte van goederen zonder betaling. De verdachte wordt herkend als de centrale figuur binnen de fraudeconstructie. Hij krijgt zes maanden gevangenisstraf opgelegd. De benadeelde partij benadeelde 2 ontvangt ruim 50.000 schadevergoeding.

Context van de zaak

De verdachte is een natuurlijk persoon, geboren in 1972, woonachtig in Nederland. Hij is onderwerp van een strafzaak waarin hem wordt verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan oplichting gepleegd door een rechtspersoon. Het gaat om de onderneming benadeelde 3, die op papier opereerde als een normaal groente- en fruitbedrijf, maar in werkelijkheid betrokken was bij het op grote schaal oplichten van buitenlandse leveranciers.

De zaak kent een lang procesverloop. In eerste aanleg wordt de verdachte op 30 juli 2013 door de rechtbank Overijssel deels vrijgesproken en deels veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. In hoger beroep past het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de kwalificatie en straf aan: de verdachte wordt veroordeeld voor feitelijk leidinggeven aan oplichting, meermalen gepleegd, en krijgt een gevangenisstraf van zes maanden.

Na verwerping van het cassatieberoep bij de Hoge Raad wendt de verdachte zich tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat op 19 januari 2021 vaststelt dat sprake is van een schending van artikel 6 EVRM (het recht op een eerlijk proces), vanwege beperkingen in het ondervragingsrecht. De Hoge Raad verklaart hierop op 14 december 2021 de herzieningsaanvraag gegrond en verwijst de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De kernvraag in dit nieuwe oordeel luidt: was de verdachte daadwerkelijk de feitelijke leidinggevende achter de oplichtingspraktijken?

Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de oplichting, gepleegd door de rechtspersoon benadeelde 3, gericht tegen twee buitenlandse ondernemingen: bedrijf 1 en benadeelde 2. De bedrijven zijn bewogen tot levering van goederen (onder meer verse groente en fruit) op basis van valse verklaringen over betaling en kredietwaardigheid. De gedragingen zouden zijn verricht in 2010. Onder meer het gebruik van vervalste jaarrekeningen, digitale vervalsingen van betalingsbevestigingen en foutieve gegevens van kredietwaardigheidsbureaus vormden volgens de tenlastelegging oplichtingsmiddelen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal vordert handhaving van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 september 2014, met uitzondering van het deel van de beslissing over de vordering van benadeelde 2. Het OM stelt dat de schadevordering van deze partij alsnog volledig toegewezen moet worden, inclusief rente en proceskosten. De vorderingen van de andere benadeelde partijen — bedrijf 1 en benadeelde 3 — moeten volgens het OM niet-ontvankelijk worden verklaard wegens vrijspraak dan wel onvoldoende causaal verband.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voert primair aan dat geen sprake is van oplichting. De benadeelde bedrijven hadden zelf moeten nagaan of de betalingen daadwerkelijk waren voldaan voordat zij overgingen tot levering van goederen. Daarbij wijst zij op de professionele aard van de betrokken ondernemingen. Subsidiair stelt de verdediging dat verdachte geen formele of feitelijke leidinggevende positie bekleedde binnen benadeelde 3. Volgens de verdediging ontbreekt het bewijs dat verdachte wist of kon weten dat de onderneming betrokken was bij oplichting, laat staan dat hij deze actief heeft bevorderd.

Ook is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte zich weliswaar bezighield met praktische zaken zoals het regelen van kantoorruimte en het inspecteren van goederen, maar geen toegang had tot bankgegevens, betalingen of communicatie met leveranciers. De naam betrokkene 4, waaronder contact werd gelegd met leveranciers, zou toebehoren aan een derde. Verdachte erkent de persoon te kennen maar ontkent zich voor hem te hebben uitgegeven.

Oordeel van het gerechtshof

Het hof stelt vast dat de verdachte in meerdere verklaringen door getuigen ondubbelzinnig wordt geïdentificeerd als de persoon die zich bij leveranciers voordeed als betrokkene 4. Hij was volgens die verklaringen niet slechts aanwezig, maar actief betrokken bij de operationele gang van zaken, onder meer als primaire contactpersoon bij het organiseren van leveringen. De verdachte werd herkend op foto’s als degene die zich voordeed als betrokkene 4. Uit verklaringen van medewerkers van bedrijf 1 en benadeelde 2 blijkt verder dat verdachte betrokken was bij alle fasen van de samenwerking: vanaf de eerste contacten, het organiseren van transporten, tot het aanleveren van vervalste betalingsdocumenten.

Het hof oordeelt dat de oplichtingsmiddelen — zoals vervalste jaarrekeningen over 2006-2008, valse betalingsbewijzen en frauduleuze e-mails — doorslaggevend zijn geweest bij het overhalen van de leveranciers tot levering zonder directe betaling. Beide benadeelde bedrijven hebben, in lijn met normale zakelijke praktijken, voorafgaand onderzoek gedaan naar kredietwaardigheid via gespecialiseerde bureaus. Op basis van de verstrekte, maar valse informatie hebben deze bureaus positieve garanties afgegeven. De bedrijven hebben vervolgens goederen geleverd op grond van deze garanties, en zijn zo, volgens het hof, bewogen tot de afgifte van goederen.

Het hof verwerpt het verweer dat sprake is van eigen schuld of onzorgvuldigheid aan de zijde van de leveranciers.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door de rechtspersoon benadeelde 3 gepleegde strafbare feit van oplichting, meermalen gepleegd. Daarbij acht het hof bewezen dat de verdachte bewust betrokken was bij de oplichtingsconstructie en daarbinnen een centrale, sturende rol vervulde.

Strafoplegging

Het hof houdt vast aan de eerder opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Gelet op het tijdsverloop en de eerdere veroordeling wordt geen aanvullende straf opgelegd. Het hof stelt dat de ernst van het feit — het misbruiken van zakelijke structuren voor misleiding van buitenlandse bedrijven — een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf rechtvaardigt.

Vorderingen van de benadeelde partijen

  • Benadeelde partij bedrijf 1: Deze partij is niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat zij eerder definitief is vrijgesteld van behandeling op dit punt.

  • Benadeelde partij benadeelde 2: Deze partij vordert vergoeding van schade als gevolg van niet-betaalde leveringen. Het hof stelt vast dat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en wijst een bedrag van 50.277,10 toe, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 mei 2010 tot aan de dag van volledige betaling. Proceskosten van in totaal 2.114 worden eveneens toegewezen. Daarnaast legt het hof een schadevergoedingsmaatregel op voor hetzelfde bedrag, met de bepaling dat bij niet-betaling vervangende hechtenis van maximaal 285 dagen kan worden toegepast.

  • Benadeelde partij benadeelde 3: Deze partij vordert een bedrag van ruim 500.000 in verband met schade als gevolg van faillissement. Het hof oordeelt dat onvoldoende is aangetoond dat dit faillissement het directe gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. De vordering wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^