EHRM aanvaardt het gebruik van undercoveragenten op (private) chatfora van publieke websites in een grooming-onderzoek

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak Helme tegen Estland geoordeeld dat het gebruik van een undercoveragent met een fictief profiel van een minderjarige op een openbaar chatforum in een groomingonderzoek niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces. Het Hof aanvaardt dat een dergelijke online infiltratie, mits zorgvuldig uitgevoerd, geen verboden provocatie oplevert.

De uitspraak markeert een belangrijk moment: het is de eerste keer dat het Hof expliciet bevestigt dat undercoveroperaties zich ook in een volledig online context mogen afspelen. Volgens het Hof vergt het anonieme karakter van internet juist dat opsporingsdiensten in dit soort onderzoeken digitale methoden kunnen toepassen, zolang dat gebeurt binnen het kader van de procedurele waarborgen van artikel 6 EVRM.

De aanleiding

Het onderzoek in Estland begon in september 2019, nadat de politie informatie had ontvangen dat via websites als Facebook en www.armastusesaal.org gesprekken van seksuele aard werden gevoerd met minderjarigen en dat er bestanden met seksuele inhoud waren gedeeld. Deze signalen vormden voor de officier van justitie aanleiding om het gebruik van een undercoveragent goed te keuren.

Op grond van de Estse wetgeving mocht de politie in ernstige zaken – waaronder het seksueel benaderen van minderjarigen – gebruikmaken van geheime opsporingsmethoden. De toestemming werd verleend voor de website armastusesaal.org, een publieke chatomgeving met open toegang.

Een vrouwelijke politieagent kreeg de fictieve identiteit “Marleen12”, een 12-jarig meisje. Tussen 8 oktober en 8 december 2019 logde zij in op de chatroom om te observeren en eventueel te reageren op gebruikers die seksueel getinte gesprekken aanknoopten.

Tijdens die periode nam een gebruiker met de naam “m41tln” contact met haar op. Hij bleek later de Estse schrijver Peeter Helme te zijn. De gesprekken verliepen via privéberichten en waren van expliciet seksuele aard. De agent stelde zich in de eerste chat duidelijk voor als een 12-jarig meisje. Desondanks bleef de verdachte de gesprekken starten, ook op latere momenten, en bracht hij telkens opnieuw seksueel getinte onderwerpen ter sprake.

Op 17 november 2019 startte de politie een afzonderlijk strafrechtelijk onderzoek tegen de gebruiker “m41tln”. De logs van de gesprekken werden opgenomen in een rapport dat later als bewijs werd gebruikt in de strafzaak.

De nationale procedure

De Harju County Court oordeelde in november 2020 dat de inzet van de undercoveragent rechtmatig was en veroordeelde de verdachte wegens poging tot seksuele verleiding van een minderjarige. De rechtbank stelde vast dat de officier van justitie de inzet van de undercoveragent had goedgekeurd, dat de maatregel proportioneel was en dat het ging om een delict dat vanwege zijn verborgen aard nauwelijks anders kon worden opgespoord.

Volgens de rechtbank was de agent niet actief uitlokkend opgetreden: Helme was degene die het initiatief nam, de gesprekken begon en de seksuele toon zette. De agent bleef grotendeels passief en antwoordde beknopt. De rechter achtte ook aannemelijk dat Helme daadwerkelijk dacht met een 12-jarig meisje te chatten.

De verdachte ging in hoger beroep. Hij stelde dat er geen enkele aanwijzing was dat híj van plan was een delict te plegen voordat de politie zich op het forum voordeed als minderjarige. Volgens hem was het gebruik van een naam als “Marleen12” bedoeld om mensen te provoceren.

Het Gerechtshof van Tallinn verwierp dat argument. De agent had niet uitgelokt, maar slechts informatie verzameld. De gesprekken toonden aan dat Helme zelf de seksuele onderwerpen aanroerde.

Het Hooggerechtshof van Estland weigerde het cassatieberoep te behandelen. Daarmee werd de veroordeling onherroepelijk.

Het wettelijk kader in Estland

Het Estse Wetboek van Strafrecht stelt het seksueel verleiden van een persoon jonger dan 14 jaar strafbaar met een gevangenisstraf tot drie jaar.

In het Wetboek van Strafvordering is geregeld dat undercoveroperaties alleen mogen plaatsvinden wanneer dat noodzakelijk is voor de opsporing van bepaalde ernstige misdrijven, waaronder deze vorm van kindermisbruik. De inzet van een undercoveragent moet schriftelijk worden goedgekeurd door het Openbaar Ministerie en geldt telkens voor maximaal zes maanden.

De Estse wetgeving volgt in grote lijnen de systematiek van de Lanzarote-conventie van de Raad van Europa, die staten verplicht strafbaar te stellen dat een volwassene via elektronische communicatie een kind benadert met het oog op seksueel contact.

De klacht bij het EHRM

Voor het EHRM stelde Helme dat hij was uitgelokt door de politie. Volgens hem was de undercoveroperatie gestart zonder individuele verdenking en uitsluitend bedoeld om mensen tot strafbare handelingen te brengen. Hij wees erop dat de naam “Marleen12” hem had misleid en tot strafbaar gedrag had aangezet.

De Estse regering stelde daar tegenover dat het onderzoek gebaseerd was op concrete informatie over seksueel getinte chats met minderjarigen. De politie had een passieve houding aangenomen; het waren de keuzes en berichten van Helme die het strafbare feit vormden.

De beoordeling van het Hof

Het EHRM herinnerde eraan dat undercoveroperaties niet per se in strijd zijn met artikel 6 EVRM, zolang zij binnen duidelijke grenzen blijven. Het Hof onderscheidde, zoals gebruikelijk, twee vragen:

  • de materiële toets: was er sprake van uitlokking of bleef de politie “wezenlijk passief”?

  • de procedurele toets: hebben de nationale rechters het beroep op provocatie zorgvuldig onderzocht?

In deze zaak onderzocht het Hof eerst of het onderzoek mocht worden ingesteld zonder een concrete verdenking tegen Helme persoonlijk.

Het Hof stelde vast dat de politie vooraf geen aanwijzingen had dat Helme zelf strafbare handelingen verrichtte. De informatie die aanleiding gaf tot het onderzoek, betrof slechts dat “diverse personen” op bepaalde websites seksuele gesprekken met minderjarigen voerden. Toch oordeelde het Hof dat er voldoende objectieve grond bestond om een undercoveroperatie te starten. De autoriteiten mochten zich richten op een afgebakende virtuele ruimte — in dit geval een specifieke chatroom op één website waar vermoedens van strafbare activiteiten bestonden.

Het Hof achtte van belang dat het ging om een misdrijf tegen minderjarigen, een groep die kwetsbaar is en vaak niet zelf melding kan maken van misbruik. In dat licht mocht de politie binnen de grenzen van de wet digitale opsporing toepassen.

De rechtbanken in Estland hadden bovendien vastgesteld dat de undercoveragent zich passief opstelde. De agent had geen initiatief genomen om seksuele onderwerpen aan te kaarten, had niet aangedrongen op contact en had geen druk uitgeoefend. Alle gesprekken waren begonnen door Helme zelf. De agent reageerde slechts kort en volgde het verloop van het gesprek zonder te sturen.

Volgens het Hof viel dit handelen binnen de grenzen van toelaatbare undercovertechnieken. Het enkele feit dat de politie een fictief profiel gebruikte van een 12-jarig meisje leverde geen onrechtmatige uitlokking op. De naam “Marleen12” verwees naar leeftijd, maar nodigde niet expliciet uit tot seksuele communicatie.

Het Hof wees erop dat Helme, nadat hem was verteld dat “Marleen12” twaalf jaar was, herhaaldelijk het gesprek had voortgezet en seksuele onderwerpen had aangesneden. De agent had de vereiste passieve houding behouden en de verdachte was onder geen enkele vorm van druk gezet om het delict te plegen.

De nationale rechter had het verweer van uitlokking zorgvuldig onderzocht, de procedurele regels nageleefd en gemotiveerd waarom het bewijs toelaatbaar was.

Daarom oordeelde het Hof dat het gebruik van het undercoverbewijs geen schending van artikel 6 EVRM opleverde.

Het oordeel van het Hof

Het Hof concludeerde dat de undercoveroperatie:

  • was gebaseerd op legitieme gronden,

  • plaatsvond in een concreet afgebakende online ruimte,

  • niet was gericht op het uitlokken van individueel gedrag,

  • en binnen de nationale wettelijke kaders bleef.

De inzet van het fictieve profiel “Marleen12” leverde geen verboden politionele provocatie op. De autoriteiten hadden een redelijke grond om te onderzoeken wat er in de betreffende chatomgeving gebeurde en hadden de operatie onder toezicht van het Openbaar Ministerie uitgevoerd.

Er was geen bewijs dat de politie actief invloed had uitgeoefend op Helme of dat de gesprekken zonder hun aanwezigheid niet zouden hebben plaatsgevonden. De gebruikte bewijsstukken waren dus rechtmatig.

Met zes stemmen tegen één oordeelde het Hof dat geen sprake was van een schending van artikel 6 EVRM.

De afzonderlijke meningen

Het arrest werd vergezeld door twee afzonderlijke opinies.

Rechter Pavli onderschreef het oordeel, maar wees op het belang van begrenzing. Hij merkte op dat het Hof met deze uitspraak een nieuwe basis creëert voor undercoveroperaties in de online omgeving, waarbij niet langer vereist is dat er vooraf een individueel vermoeden tegen een specifieke persoon bestaat. Volgens hem moet echter worden gewaakt voor te brede toepassing, zoals “fishing expeditions” of willekeurige tests van internetgebruikers.

Pavli benadrukte dat deze aanpak slechts gerechtvaardigd is in situaties waarin het gaat om misdrijven die moeilijk op te sporen zijn, zoals seksuele benadering van minderjarigen, en dat de online ruimte waarin wordt opgetreden voldoende afgebakend moet zijn.

Rechter Mingorance Cairat kwam tot een ander oordeel. Zij vond dat het onderzoek was gestart zonder voldoende concrete aanwijzingen en dat er geen individueel of zelfs gedeeltelijk gespecificeerd vermoeden bestond. De autorisatie van de undercoveroperatie was volgens haar te algemeen en gebaseerd op het enkele feit dat dergelijke gedragingen “zouden kunnen voorkomen” op bepaalde websites, waaronder ook Facebook.

In haar visie had de politie met het fictieve profiel als “aas” in feite een exploratief onderzoek uitgevoerd dat neigde naar willekeurige controle van burgers, wat niet strookt met de eisen van het EHRM in eerdere arresten zoals Bannikova t. Rusland en Vanyan t. Rusland. Zij waarschuwde dat het inzetten van dergelijke technieken niet mag ontaarden in algemene online surveillance.

Print Friendly and PDF ^