Dodelijk arbeidsongeval met ondeugdelijke heftruck: Hoge Raad laat veroordeling voor feitelijk leidinggeven in stand

Hoge Raad 22 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:631

De Hoge Raad bevestigt dat voor een veroordeling op grond van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet kleurloos opzet volstaat. Het opzet hoeft niet gericht te zijn op de wederrechtelijkheid van de gedraging, maar slechts op het nalaten van noodzakelijke veiligheidsmaatregelen. In dit geval was de directeur zich bewust van de gebrekkige staat van de heftruck en het ontbreken van instructies, en liet hij desondanks de werkzaamheden doorgaan. Daarmee ligt het opzet op het nalaten besloten. De veroordeling blijft in stand, met strafvermindering wegens termijnoverschrijding.

Achtergrond

Op 11 september 2018 vindt op het bedrijfsterrein van medeverdachte B.V. in de gemeente Haarlemmermeer een fataal arbeidsongeval plaats. Twee werknemers, onder wie het latere slachtoffer, bouwen in opdracht van de onderneming een muur van betonblokken van circa 1.200 kilogram per stuk. Zij gebruiken daarbij een oude, sinds 2012 niet-gekeurde vorkheftruck met ernstige technische gebreken, waaronder zware slijtage aan de mastconstructie. Aan de vorken is een zelfgemaakte jib bevestigd, zonder CE-markering of certificering, die niet voldoet aan de eisen van het Arbeidsomstandighedenbesluit en het Warenwetbesluit machines.

Tijdens de werkzaamheden begeeft het vorkenbord het plotseling, waardoor een van de werknemers dodelijk wordt getroffen. De verdachte, directeur-grootaandeelhouder van de rechtspersoon, geeft direct opdracht voor het bouwen van de muur, onderhoudt structureel onvoldoende toezicht op het gebruik van het materieel en verschaft geen instructies over veilig werken. Hij is zich er bovendien van bewust dat de gebruikte heftruck niet meer werd gekeurd.

In hoger beroep wordt hij op 9 november 2022 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot 100 uren taakstraf, subsidiair 50 dagen hechtenis, wegens feitelijk leidinggeven aan een opzettelijke overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en feitelijk leidinggeven aan het door schuld veroorzaken van de dood van een werknemer, beide gepleegd door de rechtspersoon.

Middel

De verdachte voert drie cassatiemiddelen aan:

  1. Bewijsklacht over het vereiste opzet bij artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet. Volgens de verdediging had het hof moeten vaststellen dat het opzet ook gericht moest zijn op de wederrechtelijkheid van het handelen.

  2. Bewijsklacht over de bewezenverklaarde schuld in het kader van artikel 307 Wetboek van Strafrecht. Het hof zou onvoldoende hebben gemotiveerd waarom sprake is van aanmerkelijke schuld.

  3. Klacht over overschrijding van de redelijke termijn in cassatie, vanwege te late inzending van de stukken door het hof en de lange behandelingsduur bij de Hoge Raad.

Beoordeling Hoge Raad

Eerste middel: kleurloos opzet bij overtreding Arbeidsomstandighedenwet

De cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.

Het hof heeft terecht aangenomen dat in het economische strafrecht het opzet "kleurloos" is. Dit betekent dat het opzet uitsluitend gericht hoeft te zijn op de gedraging, in dit geval het nalaten van noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, en niet tevens op de wederrechtelijkheid van die gedraging. In het niet treffen van noodzakelijke maatregelen tegen gevaren voor werknemers ligt reeds het vereiste opzet besloten. Daarmee verwerpt de Hoge Raad de klacht dat het hof een te beperkte opvatting van opzet zou hebben gehanteerd.

Tweede middel: aanmerkelijke schuld bij dood door schuld

De cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.

Ten aanzien van het tweede middel wordt bevestigd dat het hof terecht heeft geoordeeld dat sprake is van aanmerkelijke schuld van de rechtspersoon. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de vennootschap onder leiding van de verdachte meerdere veiligheidsvoorschriften structureel heeft geschonden. Zo werden zwaar versleten arbeidsmiddelen ingezet zonder geldige keuring, werden geen instructies gegeven over veilig werken en werd geen adequaat toezicht gehouden. Uit deze ernstige tekortkomingen kan worden afgeleid dat het dodelijke ongeval mede aan de schuld van de vennootschap is te wijten. De bijdrage van het slachtoffer aan het ongeval doet daaraan niet af.

Derde middel: overschrijding redelijke termijn

Het derde middel slaagt. De Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn in cassatie, gerekend vanaf het instellen van het beroep, is overschreden. Zowel het te laat inzenden van de processtukken door het hof als de overschrijding van de tweejaarstermijn door de Hoge Raad zelf rechtvaardigen strafvermindering. De opgelegde taakstraf wordt daarom verminderd van 100 naar 95 uren, subsidiair 47 dagen hechtenis.

Uitspraak

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof, maar uitsluitend voor zover het de hoogte van de taakstraf betreft. Hij vermindert de straf van 100 naar 95 uur, subsidiair van 50 naar 47 dagen hechtenis. Voor het overige wordt het beroep verworpen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^