Dodelijk arbeidsongeval met afgekeurde hoogwerker leidt tot forse boete voor familiebedrijf

Rechtbank Rotterdam 2 mei 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:5597

De rechtbank veroordeelt een familiebedrijf tot een geldboete van 100.000 euro, deels voorwaardelijk, wegens een dodelijk arbeidsongeval. Een werknemer komt om het leven na een val uit een afgekeurde en ondeugdelijk gebruikte hoogwerker. De werkgever schendt meerdere bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet. Het bedrijf had onvoldoende instructies gegeven, geen toezicht gehouden en risico’s niet goed vastgelegd. De rechtbank acht dit aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig. Nabestaanden ontvangen in totaal 57.500 euro schadevergoeding.

Context van de zaak

De rechtbank Rotterdam doet uitspraak in een strafzaak tegen een rechtspersoon, een familiebedrijf dat op 10 februari 2023 in Leidschendam werkzaamheden laat verrichten met een hoogwerker. Daarbij komt een werknemer, tevens familielid, om het leven. De verdachte rechtspersoon wordt vertegenwoordigd door twee bestuurders en bijgestaan door een advocaat. Het gaat om een gevelreinigingsklus waarbij gebruik wordt gemaakt van een hoogwerker en een hogedrukspuit. De hoogwerker blijkt afgekeurd en onveilig te zijn gebruikt. Het slachtoffer, die mede-eigenaar is van een pas opgestart bedrijf, overlijdt ter plaatse aan ernstig hoofdletsel na een val uit de hoogwerker. De zaak wordt behandeld door de economische kamer van de rechtbank, in meervoudige samenstelling.

De tenlastelegging

De verdachte rechtspersoon wordt verweten dat zij als werkgever opzettelijk in strijd handelt met meerdere bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Deze overtredingen betreffen onder meer het gebruik van een afgekeurde hoogwerker, het ontbreken van adequate instructies en toezicht, en het ontbreken van een deugdelijke risico-inventarisatie en -evaluatie. Daarnaast wordt verweten dat het aan haar schuld te wijten is dat de werknemer is overleden als gevolg van nalatig handelen en het niet naleven van veiligheidsvoorschriften.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vordert bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Er wordt een geldboete geëist van 120.000 euro, waarvan 40.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens vordert de officier onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen hoogwerker.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging betwist de volledigheid van de tenlastelegging en verzoekt om partiële vrijspraak van enkele onderdelen, met name ten aanzien van de stelling dat er geen risico-inventarisatie (RI&E) zou zijn uitgevoerd en het toezicht op het gebruik van de hoogwerker. Zij voert aan dat de verdachte rechtspersoon wel degelijk veiligheidsmaatregelen heeft getroffen en documenten heeft opgesteld waarin risico’s worden benoemd. Tevens wordt betoogd dat er sprake is van onvoldoende bewijs voor het ontbreken van toezicht op het specifieke gebruik van de hoogwerker.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte rechtspersoon heeft gehandeld in strijd met diverse artikelen van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Het gaat onder meer om het ter beschikking stellen van een afgekeurde hoogwerker, het niet informeren en instrueren van de werknemer, het ontbreken van toezicht en het niet naleven van de voorschriften van de fabrikant. Van enkele onderdelen van de tenlastelegging wordt de verdachte vrijgesproken, zoals de bewering dat er geen enkele RI&E zou zijn geweest, maar de rechtbank oordeelt dat de specifieke risico’s van het gebruik van een hogedrukreiniger in combinatie met een hoogwerker onvoldoende in kaart zijn gebracht.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon opzettelijk en structureel tekortschiet in haar verplichtingen als werkgever. Dit betreft het gebruik van ondeugdelijk materiaal, gebrekkige voorlichting aan de werknemer, het ontbreken van noodzakelijke certificaten, en een ernstig gebrek aan toezicht. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat het aanmerkelijk onvoorzichtige en nalatige handelen van de rechtspersoon ertoe leidt dat het slachtoffer overlijdt na een val uit een instabiele hoogwerker.

De strafoplegging

De rechtbank legt aan de verdachte rechtspersoon een geldboete op van 100.000 euro, waarvan 50.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De hoogte van de boete is gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de financiële draagkracht van de rechtspersoon. De rechtbank weegt mee dat het om een ernstig arbeidsongeval gaat met een fatale afloop en dat de verdachte had kunnen en moeten voorzien dat haar handelen tot levensgevaar zou kunnen leiden. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte geen strafblad heeft, verantwoordelijkheid heeft genomen en inmiddels maatregelen heeft getroffen om de veiligheid te verbeteren. De in beslag genomen hoogwerker wordt onttrokken aan het verkeer.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De moeder en halfbroer van het overleden slachtoffer dienen vorderingen in tot vergoeding van affectieschade en schokschade. De rechtbank wijst de gevorderde affectieschade gedeeltelijk toe: 20.000 euro aan de moeder en 17.500 euro aan de halfbroer. Daarnaast kent de rechtbank aan beide benadeelden een bedrag van 10.000 euro toe als schokschade. De totale schadevergoeding bedraagt daarmee 30.000 euro voor de moeder en 27.500 euro voor de halfbroer, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ongeval. De rechtbank legt tevens schadevergoedingsmaatregelen op aan de rechtspersoon om deze bedragen via de staat te voldoen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^