Corona-oplichting met nepmondkapjes leidt tot veroordeling voor oplichting en witwassen

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 september 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5344

Het Gerechtshof veroordeelt een man voor medeplegen van oplichting en witwassen. Tijdens de coronapandemie richt hij samen met anderen een nepbedrijf op en verkoopt mondkapjes die nooit geleverd worden. Twee buitenlandse bedrijven worden voor ruim 141.000 euro opgelicht. De verdachte speelt een actieve rol in het klantencontact en de financiële afhandeling. Het hof acht bewezen dat hij bewust samenwerkt en strafwaardig handelt. Hij krijgt een gevangenisstraf van 12 maanden.

Context van de zaak

De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 april 2022, waarin een man zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, geboren in Kameroen in 1994, is veroordeeld wegens oplichting en witwassen. De verdachte en zijn medeverdachten richten tijdens de eerste maanden van de coronapandemie een frauduleus bedrijf op, waarin zij mondkapjes aanbieden via een professionele, maar valse website die sterk lijkt op die van een bekend Nederlands artiest en ondernemer. Twee buitenlandse bedrijven worden op deze wijze misleid en betalen aanzienlijke bedragen vooruit voor bestellingen die nooit geleverd worden. Het Gerechtshof vernietigt het vonnis van de rechtbank, doet opnieuw recht en legt een lagere straf op in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Tenlastelegging

Aan verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 9 tot en met 27 maart 2020 in vereniging met anderen schuldig maakt aan:

  1. Medeplegen van oplichting door zich via een valse website voor te doen als bonafide verkoper van mondkapjes, waarbij twee bedrijven worden bewogen tot het overmaken van in totaal ruim 141.000 euro.

  2. Medeplegen van witwassen door grote geldbedragen, afkomstig uit genoemde oplichting, te verwerven, voorhanden te hebben en over te dragen, terwijl hij wist dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde onder 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de ernst van de feiten vordert zij een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast vordert zij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 20.500 euro, vermeerderd met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de verdediging

De verdediging pleit voor vrijspraak ten aanzien van het medeplegen van oplichting. Verdachte zou geen rol hebben gespeeld bij het oprichten van het bedrijf, het bouwen van de website of het verzenden van facturen. Zijn betrokkenheid zou zich volgens de verdediging beperken tot handelingen ná de feitelijke oplichting. Ten aanzien van het witwassen stelt de verdediging dat verdachte slechts geldbedragen tot een maximum van 80.000 euro heeft ontvangen en overgedragen, en dat slechts dat bedrag bewezen kan worden.

Oordeel van het gerechtshof

Het hof verwerpt het gevoerde verweer en acht bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Verdachte werkt intensief samen met zijn mededaders, maakt reclame voor de aangeboden mondkapjes via sociale media, communiceert met klanten, vraagt voorschotbetalingen en regelt bankrekeningen waarop de betalingen binnenkomen. Dat hij met de twee specifieke benadeelden geen contact zou hebben gehad, acht het hof onaannemelijk. Deze gestructureerde samenwerking duidt op medeplegen van oplichting.

Met betrekking tot het witwassen oordeelt het hof dat verdachte bewust handelingen verricht die gericht zijn op het verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Door de girale bedragen contant te laten opnemen en fysiek over te dragen, wordt het zicht op de herkomst van de gelden bewust versluierd. Deze handelingen kwalificeren als witwassen in de zin van artikel 420bis Sr, en zijn eveneens gepleegd in nauwe samenwerking met anderen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig maakt aan:

  1. Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, waarbij hij samen met anderen door middel van een valse hoedanigheid en verdichtsels [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot betaling van respectievelijk 20.500 euro en 121.100 euro, voor mondkapjes die nooit zijn geleverd.

  2. Medeplegen van witwassen, bestaande uit het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van voorwerpen waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf.

Strafoplegging

Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest. Het acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend gelet op de ernst van de feiten, de geraffineerde werkwijze, de internationale dimensie en het misbruik van een wereldwijde gezondheidscrisis. Het hof houdt echter rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van ruim één jaar en vijf maanden, en ziet daarin aanleiding om af te wijken van de oorspronkelijke straf van twee jaren (waarvan één jaar voorwaardelijk) opgelegd door de rechtbank.

De opgelegde gevangenisstraf zal volledig binnen de penitentiaire inrichting worden ondergaan, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor een penitentiair programma.

Toewijzing vordering benadeelde partij

De vordering van [benadeelde partij 1] tot een bedrag van 20.500 euro wegens materiële schade wordt toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 maart 2020. Verdachte is samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk voor dit bedrag. De verdediging heeft betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege onbevoegdheid van de vertegenwoordiger, maar het hof acht voldoende aannemelijk dat de vordering namens de benadeelde partij rechtsgeldig is ingediend.

De vordering wordt geheel toegewezen. De proceskosten worden begroot op nihil.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^