Hof motiveert afwijzing getuigenverzoek ontoereikend: onvindbaarheid getuige onvoldoende onderbouwd

Hoge Raad 2 september 2025, ECLI:NL:HR:2025:1216

De Hoge Raad vernietigt een arrest van het hof ’s-Hertogenbosch wegens een ontoereikend gemotiveerde afwijzing van een getuigenverzoek. Het hof had geoordeeld dat een medeverdachte niet binnen aanvaardbare termijn kon worden gehoord. De Hoge Raad herhaalt zijn rechtspraak uit HR:2022:466 over artikel 288 lid 1 onder a Sv. Daarbij staat voorop of de getuige binnen afzienbare termijn kan worden gehoord. Het hof heeft ten onrechte niet vastgesteld of de politie bij de opsporing is betrokken. Ook ontbreekt inzicht in aanvullende inspanningen na april 2022. De zaak wordt teruggewezen voor nieuwe behandeling.

Achtergrond

In deze strafzaak is de verdachte, een man geboren in 1959, door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van amfetamine en/of MDMA. De bewezenverklaarde feiten zijn begaan in de periode van 17 juni tot en met 30 juni 2016 in [plaats] en andere plaatsen in Nederland.

De verdachte heeft volgens het hof samen met anderen onder meer een loods gehuurd, een grote hoeveelheid chemicaliën voorhanden gehad en een aanzienlijke hoeveelheid lege jerrycans in bezit gehad. Daarmee heeft hij gepoogd gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen tot het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen of afleveren van harddrugs (stoffen vermeld op lijst I van de Opiumwet). De gedragingen zijn strafbaar gesteld op grond van artikel 10a eerste lid onder 2 en 3 van de Opiumwet.

De exacte straf die aan de verdachte is opgelegd, wordt in het arrest van de Hoge Raad niet vermeld.

Middel

Het eerste cassatiemiddel richt zich tegen het oordeel van het hof dat het onaannemelijk is dat een medeverdachte, hier aangeduid als [getuige], binnen een aanvaardbare termijn als getuige kan worden gehoord. De verdediging had in hoger beroep herhaaldelijk verzocht om [getuige] als getuige te (doen) horen, mede gelet op het verdedigingsbelang. Het hof heeft dit verzoek afgewezen op grond van artikel 288 eerste lid aanhef en onder a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat toelaat een getuigenverzoek af te wijzen indien het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad stelt voorop dat hij eerdere rechtspraak herhaalt, in het bijzonder uit HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:466. Daarbij is geoordeeld dat de kernvraag bij de toepassing van artikel 288 Sv is of het mogelijk is de getuige binnen afzienbare termijn te (doen) horen. Deze maatstaf geldt zowel bij "prosecution witnesses" als bij "defence witnesses". Belangrijk is dat de rechter zich ervan vergewist dat de procedure in haar geheel voldoet aan het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waaronder het ondervragingsrecht van artikel 6 derde lid onder d EVRM valt.

In lijn met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), zoals onder meer uiteengezet in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland, vereist het ontbreken van een getuigenverhoor vanwege onvindbaarheid dat de autoriteiten “all reasonable efforts” hebben verricht om de getuige beschikbaar te krijgen, waaronder ook actieve betrokkenheid van de politie.

Het hof heeft in zijn oordeel nadrukkelijk aansluiting gezocht bij het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 7 april 2022. Daaruit blijkt dat sinds 2021 diverse pogingen zijn gedaan om de verblijfplaats van [getuige] te achterhalen via zijn toenmalige raadslieden, de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en de strafrechtsketendatabank (SKDB). Uiteindelijk bleek dat [getuige] met onbekende bestemming is vertrokken en dat ook familieleden niet weten waar hij verblijft.

Hoewel deze inspanningen uitvoerig zijn gedocumenteerd en op zichzelf relevant zijn, acht de Hoge Raad de motivering van het hof ontoereikend. Twee essentiële punten zijn daarbij van doorslaggevend belang:

  1. Geen betrokkenheid van politie: Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de raadsheer-commissaris de politie heeft ingeschakeld om aanvullende gegevens over de verblijfplaats van [getuige] te achterhalen. Het hof heeft op dit punt ook geen eigen vaststellingen gedaan. Daarmee ontbreekt een belangrijk element dat volgens het EHRM deel uitmaakt van de inspanningsplicht van de staat.

  2. Geen beoordeling recente inspanningen: Het hof heeft nagelaten te beoordelen of in de periode tussen het proces-verbaal van 7 april 2022 en de afwijzing van het getuigenverzoek op 28 april 2023 nog aanvullende stappen mogelijk of verricht waren. Denkbaar was bijvoorbeeld dat de eerder geraadpleegde informatiesystemen opnieuw waren gecontroleerd.

Gelet op deze gebreken is het oordeel van het hof dat het onaannemelijk is dat [getuige] binnen een aanvaardbare termijn als getuige kan worden gehoord, onvoldoende gemotiveerd. Daarmee slaagt het cassatiemiddel.

Overige middelen

De Hoge Raad bespreekt het tweede cassatiemiddel niet, omdat het eerste middel reeds tot cassatie leidt.

Slotsom

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan. Daarbij zal het hof het getuigenverzoek opnieuw moeten beoordelen, met inachtneming van de vereisten zoals uiteengezet in dit arrest.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^