Bewindvoerder verduistert geld van kwetsbare cliënten en vervalst verantwoordingen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 september 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:6054

Een voormalig professioneel bewindvoerder verduistert gedurende zes jaar in totaal 140.319 euro van kwetsbare cliënten. Zij gebruikt cliëntengelden voor privédoeleinden en probeert dit te verhullen met valse rekening- en verantwoordingsstukken. De rechtbank acht verduistering en meervoudige valsheid in geschrift bewezen. Verdachte krijgt een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Meerdere benadeelde partijen ontvangen schadevergoeding; vorderingen van erfgenamen worden niet-ontvankelijk verklaard.

Context van de zaak

In deze strafzaak staat een 62-jarige vrouw terecht die jarenlang als professioneel bewindvoerder werkzaam is geweest. Zij voert deze werkzaamheden uit via een vennootschap onder firma (VOF) en beheert het vermogen van een aanzienlijk aantal cliënten. Deze cliënten zijn onder bewind gesteld wegens lichamelijke of geestelijke beperkingen en zijn daarmee afhankelijk van een integere financiële vertegenwoordiging. Tussen februari 2015 en juli 2021 eigent verdachte zich stelselmatig geldbedragen toe van cliënten die zij onder bewind heeft. Het totaal verduisterde bedrag bedraagt 140.319 euro. Daarnaast dient zij bij diverse rechtbanken valse rekening- en verantwoordingsstukken in met als doel het verduisteren van gelden te maskeren. De strafzaak komt aan het licht nadat opvolgend bewindvoerders en rechtbanken onregelmatigheden constateren en aangifte doen.

De tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat zij gedurende een periode van ruim zes jaar gelden verduistert van tientallen cliënten (feit 1). Daarnaast wordt haar verweten dat zij meerdere malen valse geschriften – bestaande uit rekening en verantwoording – heeft ingediend bij de rechtbanken Limburg en Oost-Brabant (feit 2). In deze documenten zijn cruciale transacties verzwegen waarbij cliëntengelden naar haar eigen bankrekeningen zijn overgemaakt.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich onder meer op de bekennende verklaring van verdachte en de vele aangiften van benadeelde partijen, alsmede op de forensisch vastgestelde transacties van cliëntrekeningen naar rekeningen van verdachte. Gevorderd wordt een taakstraf van 240 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging voert aan dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en een volledig bekennende verklaring heeft afgelegd. Tevens wordt benadrukt dat verdachte first offender is en de schade tracht te beperken door zelf het faillissement van de VOF aan te vragen, zodat een gelijkmatige compensatie van benadeelden mogelijk wordt gemaakt. Voorts wordt gewezen op de aanzienlijke persoonlijke en financiële consequenties voor verdachte en haar gezin. Verzocht wordt om strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn met bijna vier jaar.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat verdachte als professioneel bewindvoerder verantwoordelijk is voor de financiële integriteit en het welzijn van cliënten die niet in staat zijn hun eigen belangen te behartigen. Verdachte maakt echter stelselmatig misbruik van het in haar gestelde vertrouwen. Zij gebruikt cliëntengelden voor persoonlijke doeleinden en probeert dit te verhullen door onjuiste rekening- en verantwoordingsdocumenten in te dienen. Verdachte verliest door het "schuiven" met gelden het overzicht over de financiën van haar cliënten. De rechtbank acht bewezen dat sprake is van zowel verduistering in dienstbetrekking als meervoudige valsheid in geschrift.

De rechtbank tilt zwaar aan de gedragingen van verdachte. Door haar handelen zijn kwetsbare personen ernstig financieel benadeeld. Desondanks wordt bij de strafoplegging ook rekening gehouden met de volledige schuldbekentenis van verdachte, de schadebeperkende pogingen en de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Laatstgenoemde leidt tot een strafkorting van 15 procent.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende meerdere jaren:

  1. Als professioneel bewindvoerder gelden heeft verduisterd van in totaal 23 cliënten, waarbij bedragen variëren van enkele honderden tot tienduizenden euro’s.

  2. Valse rekening en verantwoording heeft opgesteld en ingediend bij rechtbanken. Hierin zijn cruciale transacties – waaronder overboekingen van duizenden euro’s naar haar eigen rekening – bewust weggelaten om het verduisteren van gelden te verdoezelen.

De strafoplegging

De rechtbank legt verdachte een taakstraf op van 200 uur, met een vervangende hechtenis van 100 dagen indien deze niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast wordt een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank acht deze straf, mede gelet op de strafkorting vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, passend bij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De benadeelde partijen

De rechtbank buigt zich over een groot aantal civiele vorderingen van benadeelde partijen, allen gericht op vergoeding van geleden schade ten gevolge van het handelen van verdachte. Deze vorderingen zijn ingediend in het kader van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering en betreffen in hoofdzaak de door de curator geverifieerde restschadebedragen na slotuitdeling in het faillissement van de VOF van verdachte. De rechtbank stelt voorop dat de door verdachte gepleegde verduisteringen onrechtmatig zijn jegens de betrokken cliënten, hetgeen haar verplicht de ontstane schade te vergoeden.

Voor de vaststelling van de toewijsbaarheid van de vorderingen sluit de rechtbank aan bij de bedragen die door de curator in het faillissement van de VOF zijn geverifieerd. Deze geverifieerde bedragen worden verminderd met de ontvangen slotuitdelingen, waarna het resterende schadebedrag als uitgangspunt wordt genomen. In vrijwel alle gevallen acht de rechtbank de gevorderde schadevergoeding toewijsbaar, voor zover het materiële schade betreft. De gevorderde wettelijke rente over de toegewezen bedragen wordt eveneens toegewezen vanaf het moment van indiening van de vorderingen.

Bij enkele vorderingen wordt een uitzondering gemaakt. Zo wordt de immateriële schade, onder meer gevorderd door benadeelde 5 en benadeelde 15, niet toegewezen. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van omstandigheden die toewijzing van dergelijke schade rechtvaardigen. Bovendien zijn deze posten onvoldoende onderbouwd, hetgeen tot niet-ontvankelijkheid leidt ten aanzien van deze onderdelen van de vorderingen.

Bijzondere aandacht verdient de beoordeling van twee vorderingen die zijn ingediend door erfgenamen van overleden cliënten: naam 10 en naam 7. Deze cliënten zijn overleden voorafgaand aan het moment waarop de vorderingen in het strafproces zijn ingediend. De erfgenamen stellen schade te hebben geleden door de handelingen van verdachte en verzoeken om vergoeding van deze schade.

De rechtbank overweegt echter dat op grond van artikel 51f Sv enkel de benadeelde partij die rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het strafbare feit vorderingsgerechtigd is in het strafproces. In dit geval is sprake van indirecte benadeling: de schade is niet rechtstreeks geleden door de erfgenamen zelf, maar maakt deel uit van de nalatenschap van de overleden cliënten. Nu de oorspronkelijke benadeelden reeds zijn overleden op het moment dat de vorderingen werden ingesteld, ontbreekt een rechtstreeks verband tussen de gedraging van verdachte en de schade van de indieners. Er is derhalve geen sprake van een vorderingsgerechtigde in de zin van artikel 51f Sv. De rechtbank verklaart de erfgenamen dan ook niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Zij kunnen zich desgewenst wenden tot de civiele rechter om hun vordering aldaar aan te brengen.

De rechtbank onderstreept hiermee dat het strafproces niet de geëigende weg is voor de behandeling van vorderingen die voortvloeien uit indirecte benadeling of afgeleide schade, zoals schade aan een nalatenschap. Het uitgangspunt blijft dat alleen rechtstreeks benadeelden in het strafproces kunnen worden gehoord over hun schade. Dit beschermt de aard en efficiëntie van het strafproces en waarborgt een duidelijke afbakening van de bevoegdheid van de strafrechter ten aanzien van civiele schadeafwikkeling.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^